‘Stil liggen en kop houden,’ zei Jens achter het stuur.
Ze reden het verkeer in.
‘Wie zijn jullie?’ vroeg hij.
Hij kreeg een vuistslag in zijn gezicht van de reus.
***
*
***
Het was een vreselijke kamer. Net een scheepshut met constant het geruis van de snelweg buiten, ondanks de isolerende ramen.
Toen Jens en Michail weg waren, had ze een taxi genomen, was in zuidelijke richting over de Essingeleden gereden en verder over de E4 naar de zuidelijke voorsteden. Het motel zat aan de snelweg bij Midsommarkransen. Er was geen receptie, alleen een lobby waar je incheckte met je creditcard. Ze had er een van Jens gekregen.
Ze zat op het bed te wachten. Misschien was het meer een brits dan een bed, hard en ongastvrij. Ze belde Jane om de haverklap. Jane gaf steeds hetzelfde antwoord. ‘Geen verandering.’ Sophie ontdekte zichzelf in de spiegel boven het bureau dat aan de muur was bevestigd. Ze zag een verdrietige en uitgeputte gestalte – ze keek weg.
Een halve eeuwigheid later werd er aangeklopt. Sophie stond op en deed open. Jens duwde Lars Vinge naar binnen, de deur ging vanzelf achter hen dicht.
Lars Vinge was in verwarring. Hij vroeg zich af waar hij was. Ze keek naar hem, hij zag er ziek uit, zwak en bleek, wallen onder zijn ogen – uitgehongerd, zou je haast zeggen. Een bloeduitstorting bij zijn neus, gestold bloed in zijn neusgat. Jens gebaarde dat hij moest gaan zitten. Lars vond een stoel bij het bureau.
‘Kan ik iets te drinken krijgen?’ Zijn stem was zacht.
‘Nee,’ zei Jens.
Lars wreef in zijn ogen.
‘Weet je waarom je hier bent?’ vroeg Jens.
Lars antwoordde niet, in plaats daarvan keek hij naar Sophie en begon te glimlachen. Hij glimlachte alsof ze oude vrienden waren, oude vrienden die elkaar lang niet hadden gezien. Ze kreeg de kriebels van die glimlach.
Ze had hem eerder maar kort gezien. Nu begreep ze beter wat voor type hij was. Ze mocht hem niet. Lars Vinge straalde een eigenaardige combinatie uit van gebrek aan zelfrespect en misplaatst zelfvertrouwen. Hij was labiel, onplezierig en... bang.
‘Maar zo had het niet gehoeven,’ zei hij.
‘Hoe dan?’
Hij keek continu naar Sophie en tikte onbewust met zijn linkerbeen.
‘Jullie hadden mij niet op deze manier hoeven vangen... Ik zou binnenkort toch wel contact met je hebben opgenomen...’
‘Waarom?’ vroeg Sophie.
Hij keek naar het bureau.
‘Ik vind het heel erg voor je, ik heb het gehoord van Albert. Hoe gaat het met hem?’
‘Vertel ons wat je weet,’ zei Jens.
Er volgde een langdurige stilte.
‘Anders en Hasse moesten hem grijpen. Dat moest van Gunilla.’
‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet. Er was iets gaande. Ze wilden je ergens mee onder druk zetten, Sophie. Dat zeiden ze, ze wilden zeker weten dat je niets zou ondernemen.’
‘Wat ondernemen?’
‘Ik weet het niet, ze waren waarschijnlijk bang voor je... Bang dat je iets onbezonnens zou doen, ze hadden je natuurlijk bedreigd. Vroeg of laat zou je iets doen.’
Sophie begreep het niet.
‘Maar waarom nu?’
Lars dacht na.
‘Er is iets gaande...’
‘Begin bij het begin,’ viel Jens hem in de rede.
Lars keek Sophie en Jens aan en dacht na. Hij legde zijn rechterhand plat op het bureau, leek naar een soort structuur te zoeken. Daarna begon hij te vertellen. Eerst aarzelend en zoekend, maar na een moment van verwarring kreeg hij de draad te pakken, hij kwam op een recht spoor terecht en bleef daar. Hij vertelde dat Gunilla Strandberg contact met hem had opgenomen, dat hij voor haar was gaan werken. Dat hij al snel niet meer wist wat het doel was. Dat hij Sophie had geobserveerd en afgeluisterd en verslag had uitgebracht aan Gunilla. Dat hij niet had geweten dat de anderen Albert gingen ontvoeren. Dat hij nergens iets van wist, dat hij overal buiten gehouden was.
Ze vond het allemaal heel onwerkelijk. Daar zat de man die haar de laatste weken had achtervolgd dingen te vertellen die haar voorstellingsvermogen te boven gingen. Langzaam ontstond een beeld waarin zijzelf de centrale figuur was. Hij vertelde over de mensen die haar als uitgangspunt gebruikten in een misdaadonderzoek dat op niets gebaseerd leek. Hij vertelde hoe Gunilla Strandberg had gewerkt en niet had gewerkt, dat de man die zij op het politiebureau had gesproken Erik Strandberg was, Gunilla’s broer, en over zijn plotselinge dood. Over hun pogingen andere mensen in Hectors omgeving onder druk te zetten, over een ziekelijke resultaatgerichtheid. En over Anders Ask, een zwartwerkende rechercheur, en Hans Berglund, een gewelddadig type, en hoe die twee Albert te lijf waren gegaan.
Lars stopte met vertellen, keek naar het bureau en ging met zijn wijsvinger over een onzichtbare vlek.
‘Je zei dat je een beeld begon te krijgen... Hoe zag dat beeld eruit?’ vroeg ze.