Toen, eindelijk... Er kwam een grote rode harmonicabus haar kant op rijden bij de T-splitsing; hij bleef sissend voor de wachtende reizigers staan. Het nummer van de bus zei haar niets, maar dat maakte niet uit. Ze liep met de rij mee en stapte in, liet het kaartje zien aan de buschauffeur, die gebaarde dat ze door kon lopen. Sophie liep door naar achteren en ging alleen op een tweepersoonsbankje zitten, bukte en bad tot God dat de bus snel zou gaan rijden. Maar dat gebeurde niet, hij bleef met de deur open staan wachten tot het tijdstip waarop hij volgens de dienstregeling diende te vertrekken.
Haar ademhaling werd harder en oppervlakkiger. De paniek was vlakbij en ze moest al haar kracht aanwenden om in de bus te blijven en niet weg te vluchten, ook al schreeuwde haar hele lichaam dat ze dat moest doen.
Ten slotte gingen de deuren dicht en verliet de bus Mörby Centrum. Ze kon opgelucht ademhalen. De bus bracht haar van Danderyd naar Sollentuna. Bij Sjöberg stapte Sophie uit, ze liep tussen flats door, die er allemaal hetzelfde uitzagen, en belde een taxi. Die kwam een kwartier later en ze vroeg de chauffeur haar naar de stad te brengen, naar Sergels Torg.
Ze betaalde contant, stapte uit in de Klarabergsgatan en daalde af naar het plein. Daar verdween ze in de krioelende massa, onder de grond, en nam de metro naar Slussen. Door naar een ander perron en terug naar Gamla Stan, van waar ze te voet naar Östermalm ging.
Hij stond haar op straat op te wachten, voor zijn portiek. Ze huilde niet, liet zich alleen omhelzen en leunde met haar hoofd op zijn schouder.
Ze namen de lift naar de bovenste verdieping. Hij keek naar haar in de spiegel, wist niet hoe hij haar moest troosten, of hij zelfs maar een poging zou doen. Hij wist niet hoe je zoiets deed, was er niet in geschoold, dit had hij nou juist zijn hele leven vermeden. Nu had hij het wel willen kunnen, nu wilde hij weten wat hij moest doen om haar te helpen. Maar het was te laat, hij zou iets verprutsen als hij het probeerde.
Ze vroeg om jodium. Hij gaf haar alles wat hij aan ontsmettingsmiddelen had. Sophie wikkelde verband om haar bloedende hand en liep een andere kamer binnen. Hij hoorde dat ze met haar zus belde.
Jens kookte voor haar. Ze was stil en gesloten en daar probeerde hij geen verandering in te brengen.
***
*
***
De kamer rook naar formaline. Gunilla stond naar haar dode broer te kijken. Erik Strandberg lag op een van de glanzende metalen brancards van het mortuarium, het leek wel of hij sliep. Ze wilde hem wakker maken, zeggen dat ze nu naar het werk gingen, dat het een gewone dag zou zijn, dat ze aan het eind ervan ergens zouden eten en over de zaak zouden praten, over alles waar ze altijd over praatten.
Wat doe je wanneer je je broer voor het laatst ziet? Zoek je naar iets waar je later aan terug kunt denken? Probeer je je iets te herinneren wat je vergeten was?
***
Buiten het ziekenhuis stapte ze in haar auto en keek door de voorruit zonder na te denken over wat er buiten te zien was. Toen kwam de schreeuw. Ze gilde het uit, totdat ze geen lucht meer in haar longen had. Daarna kwamen de tranen en het verdriet dat in haar bewustzijn opwelde als krachtige windvlagen. De pijn verstikte haar bijna, ze voelde zich eenzaam, een enorme verlatenheid die haar niet los wilde laten en gezelschap kreeg van een vormeloos gevoel van machteloosheid. Uit dat gevoel kwam langzaam een beeld naar voren, een beeld dat haar liet zien dat haar totale eenzaamheid haar in een positie had gebracht in het leven waarin ze niets meer te verliezen had.
Toen was het klaar. Ze deed het raampje open om lucht binnen te laten, haalde een paar keer voorzichtig adem, droogde haar tranen en veegde de uitgelopen make-up van haar gezicht. Ze bracht nieuwe make-up aan in de spiegel van de zonneklep, ging rechtop zitten, haalde diep adem, startte de auto en reed weg.
***
*
***
’s Nachts kwam ze naar hem toe. Ze kwam bij hem liggen op de bank, waar hij voor zichzelf een bed had opgemaakt, en kroop in zijn armen. Daar lag ze een poosje, liet zich vasthouden. Daarna gleed ze weg uit zijn armen en ging terug naar haar bed. Jens keek haar na, probeerde weer te slapen, maar dat lukte niet. Hij stond op, belde Jonas, die in het ziekenhuis op Albert paste en hem vertelde dat alles in orde was.
In de keuken stak hij een sigaret op en rookte bij het keukenraam. Zijn mobieltje trilde op het aanrecht, het scherm toonde een nummer in Moskou.
‘Ja?’
‘Je vrienden zijn naar Zweden afgereisd.’
Risto’s stem klonk even dof als altijd.
‘Naar Stockholm?’
‘Ja, ze zijn onderweg...’
‘Wanneer zijn ze vertrokken?’
‘Weet ik niet. Gisteren, denk ik.’
‘Nou, laat ze maar komen. Ze vinden me nooit.’
‘Ze weten hoe je heet...’
‘Ze weten dat ik Jens heet, meer niet.’
‘Je bent onder je echte naam naar Praag gereisd... om kennis met hen te maken.’