Home>>read De Vuurdoop free online

De Vuurdoop(123)

By:Alexander Soderberg


Net toen hij het gevoel had dat hij bewusteloos raakte, liet Hasse los. Albert rolde op zijn zij, hij moest overgeven, maar er kwam niets en hij probeerde weer op adem te komen.

Hasse trok hem overeind en hield zijn arm stevig vast.

‘Ik heb hem,’ riep hij.

Op dat moment slaagde Albert erin zich los te rukken. Hij ging er weer vandoor. Zijn benen dreven hem voort ook al voelde hij ze niet. Hij proefde bloed en al zijn ledematen deden pijn. Hij kwam op de weg en hoorde de auto achter zich accelereren. Hij schoot gauw een tuin in. Zijn voetstappen waren langzaam en zwaar, hij had moeite met zijn evenwicht. Albert kon de forse Hasse steeds vanuit een ooghoek zien, hij liep parallel aan hem. Toen hij begreep dat Hasse hem bij kon houden, sprong Albert over het hek om de weg op te rennen. Hij hoopte dat hij iemand tegen zou komen of misschien een auto zou kunnen aanhouden... dat iemand hem zou helpen.

Hij kwam op de geasfalteerde weg en probeerde zijn tempo te verhogen. De Volvo kwam met grote snelheid van links en remde niet eens af. Het was een harde klap. De auto raakte zijn knieschijven, Albert vloog door de lucht en maakte een halve draai over het dak van de auto. Na de lange, stille luchtreis kwam hij met zijn rug op de grond terecht en zijn achterhoofd werd met zo veel kracht tegen het asfalt geslagen dat zijn achterhoofdsbeen verbrijzeld werd. Alberts bewustzijn werd uitgeschakeld.

***

*

***

Sophie had aan de telefoon geschokt en onsamenhangend geklonken. Het duurde even voordat hij begreep wat ze zei. Hij sprong in de auto.

Haar zoon zat in de bosjes in een tuin en daar hingen twee smerissen rond. Ze had gezegd dat ze hem niet te pakken mochten krijgen, dat had ze een paar keer herhaald. Jens had geprobeerd haar te kalmeren.

Hij was er bijna toen de ambulance hem op hoge snelheid inhaalde. Hij reed erachteraan. De ambulance stopte een paar straten verder bij een bebloede jongen die eenzaam midden op de weg lag.

***

*

***

Sophie beet een stukje van de nagel van haar pink af. Haar nagels zagen er nu allemaal anders uit dan anders. Ze waren kort en ongelijk.

Ze stond in een lege patiëntenkamer op haar werk. Ze was doelloos door de kamer gelopen nadat ze Alberts sms’je had gekregen. Nu wachtte ze.

Er schoot een beeld door haar hoofd: Albert die in de tuin speelde met Rainer. Het beeld verdween net zo snel als het gekomen was. Ze begreep niet waarom ze nu aan de hond moest denken. Rainer was een blonde labrador en Albert was dol op hem geweest. Ze hadden de hond gekocht toen Albert twee was, een substituut voor een broertje of zusje, misschien. Vanaf zijn zesde had Albert de hond elke dag achternagezeten over het grasveld, zomer en winter. Op zijn negende had hij zich het bewegingspatroon van de hond eigen gemaakt en zijn manier van denken. Hij ving hem elke keer. Ze had voor het raam staan kijken. Albert geconcentreerd, Rainer vrolijk.

Toen Rainer doodging, was Albert twaalf. Hij had gehuild tot al zijn tranen op waren.

Haar mobieltje ging over en wekte haar uit haar gedachten.

‘Ja?’

Ze hoorde wat Jens zei, ze hoorde zijn duidelijke, verklarende stem. Onder de last van de wanhoop en de schrik zakte ze door haar benen. Ze kon zich nog net aan de vensterbank vastgrijpen en hield die vast alsof het haar enige reddingslijn was bij haar val in het donkerste van alle donkere gaten. Daarna werd het zwart. Haar volgende herinnering was dat ze door een gang rende. Dat ze de trap nam in plaats van de lift en door verbindingsgangen en via de centrale hal naar de afdeling spoedeisende hulp snelde.

Toen ze er was, kwam de ambulance net binnenrijden. Ze vloog eropaf en duwde de verpleegkundigen opzij die de achterdeur van de auto opendeden.

Ze zag Albert languit op de brancard liggen met bloed op zijn gezicht. Er zat een brede band om zijn voorhoofd, zijn nek was gefixeerd met een kunststof kraag. Er zat bloed op zijn gescheurde feestkleren. Toen ze in de ambulance wilde stappen, trok een verpleegkundige haar aan haar kleren weer naar buiten.

***

*

***

De geur van uitlaatgassen in de garage was duidelijker nu het buiten warm was. Ze had het raampje openstaan.

Gunilla zat in haar Peugeot in de Hötorggarage te wachten. Ze volgde Anders’ Honda in de binnenspiegel toen die naar beneden kwam rijden en achter haar stopte. Anders deed het portier aan de passagierskant open en plofte naast haar op de voorstoel neer.

‘Het is compleet mislukt,’ zei hij zacht.

‘Gaat hij het redden?’

Anders krabde in zijn nek.

‘Ik weet het niet. Het was een harde klap en hij is op zijn rug terechtgekomen.’

‘Heeft iemand jullie gezien?’

‘Nee.’

‘Weet je dat zeker?’

‘Ja.’

Gunilla bleef doodstil zitten.

‘En de auto?’ vroeg ze.

‘Die is gewassen en we hebben het zo geregeld dat die een botsing heeft gehad met een andere auto. Hij staat veilig geparkeerd.’