Home>>read De Vuurdoop free online

De Vuurdoop(120)

By:Alexander Soderberg


Albert had nu een voorsprong. Hij rende een eindje en sloeg toen rechts af. Hij probeerde de auto telkens te misleiden. De Volvo leek te aarzelen. Hij hoorde hoe die plotseling stilhield. Een portier werd geopend, Albert keek achterom, aan de passagierskant sprong een man uit de auto die achter hem aan rende. Hij herkende de man niet, maar hij was snel. Albert vroeg het uiterste van zijn lichaam, rende voor wat hij waard was. Hij hoorde de Volvo weer, parallel, schuin beneden hem. Hij reed hard in een hoge versnelling.

‘Halt! Politie!’ riep de man achter hem, wiens voetstappen snel dichterbij kwamen.

Albert nam een aanloop en sprong over een hek, weer een tuin in. Hij rende over een glooiend gazon, waardoor zijn snelheid nog groter werd. Hij rende twee kinderen op een schommel voorbij. Een jongen en een meisje van een jaar of vijf. Ze zwaaiden vrolijk naar hem. Hij keerde plotseling om. Rende terug in de richting waaruit hij was gekomen en sloeg rechts af, verder over een andere weg, door een andere tuin, nog een weg over, week uit naar links en rende verder over een weiland. Hij rende door, ook al schreeuwden zijn longen, benen en hart om zuurstof. Hij keek achterom, de man was verdwenen. Albert zag een groepje bomen in een tuin en richtte zich daarop. Het melkzuur pompte door hem heen. Hij sprong over een hek en rolde een soort prieeltje binnen, bleef stil liggen en deed zijn best om niet te luid te hijgen.

Zijn hart bonkte in zijn oren en door zijn luide ademhaling hoorde hij verder niets. Albert deed zijn ogen dicht, zijn gezicht naar de grond. Hij begon rustiger adem te halen. Er reed een auto langs. Hij keek voorzichtig op. Een Cherokee met een blonde moeder achter het stuur; ze zag er moe uit, op de achterbank huilde een kind. Hij ademde weer normaal en luisterde of hij voetstappen hoorde, de voetstappen van de andere man. Ergens moest hij hem zijn kwijtgeraakt. Albert wilde net opstaan toen er van links nog een auto naderde. Hij tilde langzaam zijn hoofd op. Voor hem op straat passeerde de Volvo. Hasse zat achter het stuur... daarna rennende voetstappen op de weg.

‘Hij is in de buurt,’ riep de andere man.

De Volvo reed met piepende banden weg. Albert hield zijn gezicht naar beneden. Wat dacht hij? Dat hij zo gemakkelijk van hen afkwam?

De voetstappen op het asfalt waren dichtbij. De voetstappen leken geen besluit te kunnen nemen. De voetstappen aarzelden, liepen een eindje, renden kort, bleven staan, liepen terug, stonden stil...

Albert luisterde gespannen, hoorde weer de voetstappen, zij het heel zacht toen de man op zijn smerisschoenen met rubberen zolen over het asfalt liep, heen en terug.

‘Albert?’

Een rustige, zachte stem, vlakbij. Albert hield zijn adem in.

‘Albert, je bent hier ergens... Je kunt nu wel tevoorschijn komen. Je moeder heeft een ongeluk gehad... We zijn hier om je op te halen. Maak je geen zorgen. Kom maar tevoorschijn. Je moeder wil dat je komt. Ze heeft je nodig.’

Albert hield zijn gezicht op de grond. De voetstappen van de man verwijderden zich. De Volvo kwam terug en bleef staan.

‘Albert!’ riep de man.

‘Kom, Anders...’ Dat was Hasses stem.

‘Hij kan zo snel het weiland niet over zijn gerend voordat ik hier was, dat is onmogelijk, hij moet hier ergens zijn.’

‘Stap in!’ Hasse was ongeduldig.

Een portier sloeg dicht, de auto verdween. Albert bleef stil liggen, straks kwamen ze terug. Hij overlegde met zichzelf of hij zou blijven liggen of zou opstaan om een nieuwe schuilplaats te vinden. Waar waren ze naartoe gereden? Stonden ze hem een klein eindje verderop op te wachten? Of waren ze weggereden, hadden ze het opgegeven?

Hij besloot stil te blijven liggen. Er ging een eeuwigheid voorbij. Geen auto te horen. Hij keek op, keek uit over zijn beperkte gezichtsveld, viste voorzichtig zijn mobieltje op uit zijn broekzak, drukte op hekje om zijn mobiel op stil te zetten. Met trillende vingers schreef hij een sms’je naar Sophie: De politie zit achter me aan ik heb me verstopt een is dezelfde van laatst.

Hij verzond het en kon opeens wel huilen. Tijdens de achtervolging zelf was hij niet bang geweest en ook niet toen hij zich verstopt had; toen had zijn overlevingsdrang hem voortgedreven. Maar nu kwamen de schrik, de angst en het gevoel van eenzaamheid.

Weer een auto. Hij luisterde naar het geluid van de motor. Het zou mooi zijn als hij daaraan kon horen of het de Volvo was, maar dat kon hij niet. De auto kwam dichterbij. Albert keek naar zijn telefoon: geen bericht.

***

*

***

Erik had gezegd dat ze een hotdog zouden eten voordat ze naar Carlos gingen. Dat deden ze in de Valhallavägen bij station Oost. Erik en Lars samen. Dat was nog nooit eerder voorgekomen.

Erik had ontzettend veel vragen gesteld. Vragen over Lars. Of hij het naar zijn zin had bij hen, hoe hij vond dat het onderzoek opschoot. Onder het mom van vriendschappelijke belangstelling had hij zitten vissen hoeveel Lars eigenlijk wist van hun activiteiten. Lars snapte waar Erik naartoe wilde. En daarom haatte hij die oude zak, hij haatte hen allemaal vanwege de manier waarop ze hem behandelden. Omdat hij niets concreets wist, had hij er geen problemen mee de vragen naar waarheid te beantwoorden. Maar de antwoorden leken Erik niet te bevredigen. Ze waren hem niet duidelijk genoeg. Hij had heldere antwoorden nodig om Lars’ positie te kunnen bepalen.