‘Een goede vraag,’ gaf Malzius toe. ‘Bekijkt u even deze foto’s van hem.’ Hij schoof een nieuwe slede dia’s in de projector.
‘Hier ziet u zijn ziekteverloop, vanaf de dag waarop hij werd opgenomen, toen hij nog verward in de camera staarde, tot aan zijn volledige ineenstorting, waarna hij nog slechts kwijlend en autistisch vegeteerde op zijn kamer.’
De dia’s volgden elkaar snel op.
‘Zelfs voor een medische leek is duidelijk te zien dat alles wat we in de loop van de jaren hebben geprobeerd – medicamenten, behandelmethoden – zijn toestand enkel verergerde. Hij ging steeds verder achteruit. Totdat een jonge arts ten slotte met een gedurfde aanpak kwam. Die arts was dr. Martin Roth. Op zijn voorstel hebben we Larenz’ medicatie stopgezet, van de ene dag op de andere.’
‘En toen hij zijn middelen niet meer kreeg…’ riep Lahnen enthousiast vanuit de zaal.
‘…werden zijn zelfgenezende krachten actief, om het zo maar uit te drukken. En in zijn hallucinaties creëerde hij zijn eigen therapeute: Anna Spiegel.’
Lahnen floot zachtjes tussen zijn tanden, wat hem een boze blik van Freymann bezorgde. Blijkbaar bestond er een pikorde tussen de twee bekende advocaten.
‘Eerst dacht dr. Larenz dat zij bij hem in behandeling was. In feite was het precies omgekeerd. Hij was de patiënt en Anna Spiegel zijn psychotherapeute. Zij hield hem in de meest letterlijke zin een spiegel voor en liet hem zien wat hij had gedaan: zijn eigen dochter gedood. Daarmee is hij de eerste schizofreniepatiënt die zichzelf met behulp van zijn eigen visioenen heeft behandeld.’
Het licht ging weer aan en de twee juristen constateerden dankbaar dat het college afgelopen was. Ze hadden al een uur geleden bij hun cliënt op de bovenverdieping moeten zijn en hadden liever een schriftelijke verklaring van professor Malzius gehad. Maar in elk geval hadden ze belangrijke nieuwe feiten gehoord waarop ze een plausibele verdediging konden opbouwen.
‘Kan ik u verder nog ergens mee helpen?’ informeerde de professor terwijl hij de deur van de collegezaal opende en zijn bezoekers voorging door de gang.
‘Jazeker,’ antwoordde Freymann, en Lahnen knikte instemmend.
‘Het was bijzonder verhelderend. Maar…’
‘Ja?’ Malzius trok zijn wenkbrauwen op. Iets anders dan ademloze bewondering voor zijn uiteenzetting werd niet op prijs gesteld.
‘Nou ja, alles wat u ons hier hebt verteld is uiteindelijk gebaseerd op wat u van Viktor Larenz hebt gehoord toen hij weer in staat was om enigszins helder te denken. Nietwaar?’
Malzius knikte. ‘Min of meer. Tot voor kort zei hij nooit veel. Het meeste moesten we maar afleiden uit schaarse aanwijzingen.’
De professor had de advocaten er al in een telefonisch voorgesprek op gewezen dat de patiënt ook de afgelopen dagen weer bijzonder zwijgzaam was geweest. Behalve met dr. Roth wilde hij met niemand een woord wisselen, en dus wisten de artsen nog lang niet alles wat zich werkelijk had afgespeeld in Larenz’ waanvoorstellingen.
‘Als dr. Larenz, zoals u zelf zegt, een ziekelijke leugenaar is, een Münchhausen-patiënt, hoe weten we dan zeker dat dit hele verhaal niet een handig bedacht sprookje is?’
Malzius keek op zijn horloge en vergeleek de tijd met de grote digitale klok die achter hem aan de muur van de collegezaal hing. Toen hij de twee advocaten duidelijk had gedemonstreerd dat hij dergelijke vragen maar tijdverspilling vond, antwoordde hij: ‘Zekerheid kan ik u bij de huidige stand van zaken natuurlijk niet geven. Dat kan niemand. Maar ik vind het zeer onwaarschijnlijk dat een Münchhausen-patiënt vier jaar lang een schizofrene stoornis simuleert om zijn leugens geloofwaardiger te maken. Als u verder geen vragen meer hebt, zou ik graag…’
‘Nee!’ viel Freymann hem bijna grof in de rede. De strafpleiter sprak met lichte stemverheffing, maar voldoende om Malzius ervan te weerhouden hem zijn rug toe te keren.
‘Wat nou weer?’ vroeg de directeur van de kliniek, zichtbaar geirriteerd.
‘Nog één enkele vraag.’
Malzius fronste zijn wenkbrauwen en keek van Lahnen naar Freymann.
‘Zeg het maar,’ drong hij aan. ‘Welke vraag heb ik nog niet beantwoord van de heren?’
‘De belangrijkste. De vraag waarvoor we eigenlijk hier gekomen zijn.’
Freymann glimlachte vriendelijk. ‘Waar is het lijk?’
60
‘BRAVO!’ LARENZ KLAPTE KRACHTELOOS IN ZIJN HANDEN. ‘HEEL goed. Een simpele, maar goede vraag.’
‘En? Waar is het lijk van uw dochter?’ vroeg dr. Roth voor de tweede keer.
Larenz hield op met applaudisseren, masseerde zijn polsen en keek naar de bruine linoleumvloer, die in het schijnsel van het plafondlicht een groenige tint had. ‘Nou, goed,’ zuchtte hij. ‘Maar op één voorwaarde.’