‘Ik ga daar niet in.’ Josy stond naast me en we keken allebei in het donkere gat, waaruit een smerige stank van oude dieselolie opsteeg.
‘Het zal wel moeten,’ zei ik tegen haar. ‘Het is onze enige kans.’
Als om die woorden te onderstrepen klonk Isabells stem buiten het schuurtje nog luider. ‘Josy? Kom maar naar mama. Wees een brave meid.’
Ze was nog maar een paar stappen bij de deur vandaan.
‘Kom,’ spoorde ik het kind aan. ‘Je bent niet alleen. Ik ben bij je.’
Josy was verlamd van angst, wat het voor mij eenvoudiger maakte. Ze verzette zich niet toen ik haar vastgreep en in de opening liet zakken. De tank was ongeveer anderhalve meter diep en maar voor de helft met olie gevuld, zodat Josy geen gevaar liep te verdrinken. Nauwelijks was ze in de tank verdwenen toen ik naar de deur rende en een oud tuinkrukje onder de metalen klink zette. Daarna haalde ik een breekijzer van de wand en sloeg de plafondlamp stuk. Het was nu bijna pikkedonker. Op de tast kapte ik de toevoerleiding van het aggregaat, stak het breekijzer onder het betonnen deksel en wrikte het omhoog. Met een laatste, geweldige krachtsinspanning, zonder acht te slaan op mijn knieschijven en mijn krakende gewrichten, wist ik het deksel opzij te krijgen. Het gleed van de opening van de tank weg en bleef met een doffe bons tussen het aggregaat en de tank liggen.
Ik overwon mijn weerzin en stapte ook in de kleverige, donkere dieselolie. Geen seconde te vroeg. Nauwelijks hadden mijn voeten de bodem geraakt en probeerde ik mijn evenwicht te vinden op het glibberige oppervlak, of er werd al aan de deur gerammeld.
‘Josy? Ben je daar?’
Isabell had het krukje nog niet opzijgedrukt, maar het was een kwestie van seconden voordat ze de deur zou hebben geforceerd.
‘Waarom heb je dat gedaan? Waarom heb je het deksel weggeschoven?’ vroeg Josy me snikkend, terwijl haar met olie besmeurde hand de mijne greep.
‘Omdat het zo minder opvalt,’ antwoordde ik. ‘Ik had het deksel nooit van binnenuit over ons heen kunnen trekken. Hopelijk valt het haar nu niet op, of ziet ze ons hier niet staan.’
Ik wist ook wel dat het een krankzinnig plan was, dat geen schijn van kans had.
Met luid geraas vloog de deur van het golfplaatschuurtje open. Ik voelde een koude tochtvlaag toen de wind van buiten door de olietank blies.
‘Josy?’
Isabell moest nu in het schuurtje staan, maar ik hoorde haar voetstappen niet, omdat het aggregaat nog meer lawaai maakte, dat alle andere geluiden overstemde.
Behalve de ondergaande middagzon was er geen ander licht te zien, dus concludeerde ik opgelucht dat Isabell geen zaklantaarn bij zich had. Zwijgend zegde ik een schietgebedje dat ze de open tank niet zou opmerken. En dan nog. Met de kapotte plafondlamp en zonder zaklantaarn kon ze ons hier beneden niet zien staan. En ze zou toch geen lucifer aanstrijken om in een olietank te kijken…?
Ik beval Josy om te knielen, en ze gehoorzaamde. Ze zat nu helemaal ondergedompeld, met alleen haar mond nog boven de koude, taaie olie.
Ze moest hoesten, nu niet door haar ziekte, maar vanwege de onverdraaglijke oliestank. Ik wilde haar haar strelen, maar smeerde daardoor olie over haar gezicht.
‘Rustig nou maar. Alles komt goed,’ fluisterde ik, maar mijn woorden haalden weinig uit. Josy begon nog heviger te rillen en huilde nu onbeheerst. Ik drukte haar mond dicht, maar zorgde er wel voor dat ze door haar neus kon ademen. Josy beet in mijn hand. Ondanks de pijn, die door mijn hele arm schoot, liet ik niet los. Isabell was nog altijd in het schuurtje.
Ik weet niet hoe lang ik dat heb volgehouden, zelf naar lucht happend, met een hysterisch meisje in mijn armen geklemd, panisch knielend in een donkere, stinkende olietank. Eén minuut? Vijf? Ik had alle besef van tijd verloren. Maar opeens wist ik dat Isabell verdwenen was, omdat ik het schemerlicht niet meer zag. Ze moest de deur hebben gesloten.
Opgelucht liet ik Josy los, die nog heviger begon te huilen.
‘Ik ben bang, papa,’ zei ze tegen me. Ik was blij dat ze me voor haar vader aanzag, want dan vertrouwde ze me in elk geval.
‘Ik ook,’ zei ik, en ik trok haar stevig tegen me aan. ‘Maar het komt allemaal wel goed.’
En dat had ook gekund. Ik wist het. Want Isabell was weer weg.
Ze zou waarschijnlijk terug naar het huis gaan, misschien om daar een zaklantaarn te zoeken. Dat zou ons de tijd moeten geven om uit de tank te klimmen, naar het dorp te lopen, hulp te halen…
Tijd voor de volgende stap.
Maar toen gebeurde het. Josy kon zich gewoon niet stilhouden. Ze begon weer te huilen. Het werd het kind allemaal te veel. Ze kreeg claustrofobie in die kleverige, glibberige olietank, waar het zo donker was als de nacht. En opeens begon ze te gillen. Keihard. Ik kon er niets tegen doen. Ik zat met haar in die tank gevangen en wist haar niet meer te kalmeren. Maar dat was nog niet het ergste. Mijn grootste fout was dat ik de olieleiding had gekapt. Dat begreep ik pas toen het aggregaat begon te haperen. En onverwachts uitviel.