Home>>read De Therapie free online

De Therapie(61)

By:Sebastian Fitzek


Die nacht in het Hyatt Hotel was afschuwelijk. Charlotte kreeg de ene bloedneus na de andere en we moesten roomservice om schone lakens en handdoeken vragen. Ik had geen medicijnen meer, maar Charlotte smeekte me haar niet alleen te laten om ze te halen. Daarom kon ik niet naar de avondapotheek. Toen ze eindelijk in slaap was gevallen, wilde ik niet het risico nemen haar te wekken. Ik had de portier om paracetamol en penicilline kunnen sturen, maar als hij op onze deur had geklopt zou Charlotte zeker wakker zijn geworden.

Met een klap reed de Volvo door een diepe kuil met water. Viktor keek op. Hij had nog steeds niets gelezen wat hem een aanwijzing gaf over de absurde situatie waarin hij zich nu bevond: opgesloten met een gewapende psychopate, die hem dwong een handgeschreven beschrijving van haar waanvoorstellingen te lezen.

Ze is niet schizofreen. Dat speelt ze maar.

Tot overmaat van ramp leek de doofstomme bestuurder alle snelheidsrecords te willen breken. En dat in de storm van de eeuw, met een zicht van nog geen vier meter. Hij reed zo hard dat Viktor door de zijraampjes niet eens meer kon zien waar ze zich bevonden.

‘Doorlezen!’ Anna had gemerkt dat hij werd afgeleid en zette haar bevel kracht bij door het pistool door te laden.

‘Hé, hé, hé! Rustig maar. Ik lees al, Anna. Ik lees.’

Voor de zoveelste keer schikte Viktor zich in zijn lot. En voor de zoveelste keer werd het hem koud om het hart.





51


NA EEN HAASTIG ONTBIJT VERTROKKEN CHARLOTTE en ik de volgende morgen uit het hotel en reden naar het station. Daar stapten we in de trein die ons naar Westerland moest brengen, waar het nog een uur duurde voordat we een oude visser zover hadden gekregen dat hij ons naar Parkum overzette. Tot onze aankomst op het eiland wist ik niet waarom Charlotte me daarheen wilde brengen. Ik vermoedde dat ze een eind wilde maken aan de zaak en dat dat blijkbaar hier, op dat afgelegen Parkum, moest gebeuren.

Zodra we weer vaste grond onder de voeten hadden gebeurde er iets vreemds. Charlotte zag er op slag beter uit, alsof de zeelucht en het veranderlijke weer boven de Noordzee haar goeddeden. Als onderstreping van die zichtbare verandering had ze ook een verzoek voor me. ‘Noem me geen Charlotte meer. Hier, op mijn kleine eiland, heb ik een andere naam.’

‘Josy?’ Viktor keek op.

Anna glimlachte. ‘Natuurlijk. We wisten toch allebei vanaf het begin om wie het ging?’

‘Maar dat is onmogelijk. Je kunt niet met Josy hier op Parkum zijn geweest. Dat zou iemand zijn opgevallen. Dan hadden ze het me verteld…’

‘O, vast,’ zei Anna met een blik en op een toon alsof ze een zwakzinnige patiënt toesprak: Ja hoor, alles komt goed. ‘Lees nou maar door.’

En Viktor gehoorzaamde.





52


WE NAMEN ONZE INTREK IN EEN KLEIN STRANDHUIS op ongeveer tien minuten lopen van het dorp en de jachthaven. Josy vertelde me dat ze hier vroeger dikwijls met haar ouders was geweest. Altijd voor langere vakanties. In de weekends hadden ze het huisje in Sacrow.

We wilden net het vuur in de haard aansteken en thee zetten toen Josy mijn hand pakte.

‘Nu zal ik je de laatste aanwijzing geven, Anna,’ zei ze tegen me. We liepen naar het raam van de woonkamer, die een prachtig uitzicht had over het strand en de zee.

‘Het kwaad heeft ons de hele tijd achtervolgd,’ legde ze uit. ‘We konden het niet afschudden, noch in Berlijn, noch in Hamburg en ook niet op Sylt. Het is met ons meegekomen naar het eiland.’

Eerst wist ik niet wat ze daarmee bedoelde. Maar toen zag ik zo’n vijfhonderd meter verderop een kleine gedaante over het strand lopen. Hoe dichter hij naderde, des te meer ik ervan overtuigd raakte dat mijn vermoeden klopte. Het kwaad had inderdaad bij haar thuis op Schwanenwerder gewoond. En het had ons tot hiertoe achtervolgd. Ik greep Josy’s hand en liep met haar naar de voordeur. Ik had geen plan, maar ik wist dat er iets verschrikkelijks zou gebeuren als ik het meisje niet zou verbergen. Dus rende ik met haar naar een schuurtje met een aggregaat, dat een paar meter van de veranda stond.

We doken naar binnen en een muffe, koude lucht sloeg ons tegemoet, zoals de tabaksstank in een oude telefooncel. Maar alles was beter dan buiten blijven wachten. Ik trok de deur dicht – geen seconde te vroeg.

Want Isabell was nog geen honderd meter bij het huisje vandaan.

‘Mijn vrouw?’ Viktor durfde Anna niet in de ogen te kijken.

‘Ja.’

‘Wat heeft zij gedaan?’

‘Lees nou maar verder. Dan wordt het verband wel duidelijk.’

De motor van de Volvo dreunde net zo luid als het bloed in Viktors oren. Hij wist niet of de adrenaline die door zijn aderen pompte het gevolg was van de agressie van zijn ontvoerster of de krankzinnige snelheid waarmee de auto over de ongeplaveide weg daverde. Waarschijnlijk allebei. Het verwonderde Viktor dat hij in deze situatie van leven of dood nog zo helder kon denken – en zelfs lezen. Gelukkig werd hij niet wagenziek als hij in een auto las, dacht hij, maar meteen verjoeg hij die banale gedachte.