Viktor moest zich van de storm wegdraaien toen een zware windvlaag hem een plens regen in zijn gezicht blies. Vanuit deze hoek leek de verlaten Ankerhof een bouwvallig filmdecor.
‘Ik heb laten nagaan waar de fax met die kindertekening vandaan kwam. Ik wilde weten wie me die kat had gestuurd.’
De blauwe kat Nepomuk.
‘En?’
‘Die kwam van jou. Uit jouw huis. Je had me hem zelf gefaxt, vanaf Parkum.’
Dat kan niet waar zijn, dacht Viktor.
‘Kai, ik weet niet wat…’ begon hij, maar hij werd onderbroken door een dubbele pieptoon, gevolgd door een anonieme vrouwenstem: ‘U bevindt zich buiten ons gsm-net. Probeert u het alstublieft later nog eens.’
‘Verdomme.’ Viktor keek op zijn mobieltje en vloekte luid. Zijn laatste verbinding met het vasteland was verbroken. Hij draaide zich weer om. Bleef staan. Liet zijn blik naar alle windrichtingen dwalen en tuurde ten slotte naar boven, alsof hij antwoord verwachtte uit de blauwzwarte hemel.
Met wie kon hij nu nog praten? Naar wie kon hij toe? Een regendruppel trof precies zijn oog. Hij knipperde heftig, net zoals hij dat als kleine jongen had gedaan als hij in bad zat en shampoo in zijn ogen kreeg. Hij wreef in allebei zijn ogen en had het gevoel dat hij daarna de omgeving weer wat scherper zag. Zijn zicht was opgeklaard, alsof de opticien bij een ogentest eindelijk de juiste lens had gekozen, waardoor de letters op de wand helder werden. Misschien was het zuiver toeval dat hij opeens ook wist waar hij nu naartoe moest.
46
ZOALS VERWACHT BRANDDE ER NOG LICHT IN HET KLEINE HUIS van de burgemeester. Viktor rende de treden van de veranda op en drukte op de bel naast Halberstaedts voordeur.
Ergens blafte een hond, waarschijnlijk die van Michael, en in de buurt sloeg een tuinpoort dicht – of misschien was het een klapperend vensterluik dat niet goed was vastgezet. In elk geval kon Viktor het geluid van de bel niet horen. Hij wachtte nog een minuut, voor het geval Halberstaedt het toch had gehoord en al op weg was naar de deur.
Maar ook na twee keer bellen werd er niet opengedaan, dus probeerde Viktor het met geweld. Hij greep de vuistdikke klopper en liet die een paar keer op de cederhouten deur neerkomen. Halberstaedt woonde alleen. Zijn vrouw had hem twee jaar geleden verlaten voor een rijke internetondernemer uit München.
Nog steeds geen reactie.
Misschien hoorde de burgemeester hem niet door de herrie van de storm. Viktor liep om het huis heen, dat wel mooi gelegen was, pal naast de Ankerhof, met uitzicht op de jachthaven. Alleen had het geen eigen toegang tot de zee en geen eigen aanlegsteiger. Je moest eerst de smalle kustweg oversteken om bij het water te komen. Dat was op zo’n klein eiland geen probleem, maar als je toch aan de kust wilde wonen, vond Viktor, dan ook écht aan zee. Anders kon je net zo goed een leuk vakantiehuis ergens op het vasteland nemen en met de auto naar het strand rijden.
De storm loeide vanuit zee. Toen Viktor achter het huis kwam, had hij daar meer beschutting dan aan de voorkant.
De zieltogende, dorre en door de wind scheefgegroeide dennen langs de kustweg hadden hem niet tegen de harde wind kunnen beschermen, zodat hij het volle geweld van de storm had moeten trotseren. Nu hij voor het eerst een beetje kon schuilen tegen de plensbuien bleef hij staan om een paar keer diep adem te halen. Maar na een korte pauze ging hij weer op zoek naar een levensteken van de bewoner.
Door het grote raam aan de achterkant kon hij in Halberstaedts werkkamer kijken. De man zelf was nergens te zien. Misschien was hij boven. Zijn bureau lag bezaaid met papieren en handgeschreven notities. Op een krukje lag een opengeklapte notebook, maar van de eigenaar geen spoor. Het vuur in de haard was bijna gedoofd en behalve een felle bureaulamp wees niets erop dat Halberstaedt hier zopas nog had zitten werken.
Nooit geweten dat Patrick een werkkamer nodig had, laat staan een computer, dacht Viktor verbaasd, en hij keek nog eens om zich heen.
Op de bovenverdieping drong een lichtstraaltje naar buiten. Dat lag voor de hand, als Halberstaedt naar bed was gegaan of de gordijnen had dichtgetrokken.
Viktors mogelijkheden waren zo’n beetje uitgeput. Tot nu toe was hij niets opgeschoten met zijn expeditie door de stromende regen. Geen wonder, omdat hij niet wist waar hij zoeken moest of wat hij moest doen als hij Anna of Halberstaedt gevonden had.
Zoek mij maar niet. Ik zal u wel vinden.
Viktor wilde net de deurklopper nog eens proberen toen hem het schuurtje achter in de verwaarloosde tuin opviel.
Normaal zou hij het zwakke schijnsel dat onder de golfplaatdeur naar buiten viel niet eens hebben gezien. Maar door de lichamelijke inspanning waren zijn zintuigen wat scherper geworden, zodat hij nu een paar dingen tegelijk constateerde. In het schuurtje brandde licht, het enige raam was om onduidelijke redenen aan de binnenkant met een dikke plank dichtgetimmerd, en er kwam rook uit de kleine ijzeren schoorsteenpijp op het platte dak.