Hij keek op de display. Het nummer kwam hem vaag bekend voor.
‘Hallo?’
Viktor stak een vinger in zijn linkeroor om in deze storm nog iets te kunnen horen. Maar aan de andere kant scheen niemand te zijn.
‘Hallo? Met wie spreek ik?’
De storm luwde heel even en Viktor meende iemand te horen slikken.
‘Anna? Ben jij dat?’
‘Ja. Het spijt me. Ik…’
De rest kon Viktor niet verstaan omdat op hetzelfde moment een dikke tak op het dak van het tolhuisje viel.
‘Anna? Waar ben je?’
‘…ik… Anker…’
De flarden waren onsamenhangend, maar toch probeerde Viktor de verbinding in stand te houden.
‘Ik weet dat je niet in de Ankerhof bent, Anna. Patrick Halberstaedt heeft me dat gezegd. Dus doe me een plezier en stuur me een sms’je met de juiste plaats. Dan kom ik zo meteen naar je toe, zodat we alles kunnen bespreken. Van aangezicht tot…’
‘Het is weer gebeurd!’
Die laatste zin schreeuwde ze in de telefoon toen de woedende storm het eiland een seconde rust gunde, om daarna met verpletterend geweld weer door te razen.
‘Wát is er gebeurd?’
‘…ze… bij mij… Charlotte…’
Viktor hoefde de hele zin niet eens te horen. Hij wist ook zo wel wat ze hem wilde zeggen. Het was gebeurd. Ze had een zware aanval van schizofrenie. Charlotte was weer tot leven gewekt.
Na twee minuten afwachten besefte Viktor dat de verbinding weer weg was. En hoewel zijn Nokia-display vreemd genoeg geen ontvangst signaleerde, hoorde hij toch het piepje van een binnengekomen sms: ZOEK MIJ MAAR NIET. IK ZAL U WEL VINDEN!
44
DE MEESTE AUTOMOBILISTEN HEBBEN EEN HEKEL AAN FILES, OM-dat ze dan het gevoel krijgen dat ze de controle kwijt zijn. Zodra ze in de verte een ketting van rode achterlichten zien en beseffen dat het verkeer daar stilstaat zoeken ze automatisch naar een vluchtweg. En zelfs als ze de omgeving helemaal niet kennen, doen ze nog hun richtingaanwijzer aan en nemen de eerste de beste afslag.
Op dat moment stond Viktor voor hetzelfde dilemma als een auto mobilist die in de avondspits voor de keuze wordt gesteld de laatste afrit voorbij te rijden of zich in onbekend gebied te wagen. En zoals veel mensen besloot hij te handelen, in plaats van passief af te wachten. Hij moest Anna zoeken, hoewel ze hem had gewaarschuwd dat juist niet te doen. Hij wilde niet afwachten tot ze zich weer zou melden. Daarvoor was het gevaar te groot dat er een extra muur tussen hen zou worden opgetrokken.
Dus liep hij met gebogen rug weer verder over de kustweg, trok de capuchon over zijn hoofd en probeerde de wind zo weinig mogelijk houvast te bieden, terwijl hij de met water gevulde kuilen ontweek.
Hij was nog ongeveer vijfhonderd meter bij de jachthaven vandaan en had het enige restaurant van het eiland al achter zich gelaten toen hij opeens bleef staan en voor zich uit tuurde. Hij had kunnen zweren dat daar iemand liep.
Viktor veegde de dikke regendruppels van zijn gezicht en hield zijn hand tegen zijn voorhoofd om zijn ogen te beschutten.
Daar!
Hij had zich niet vergist. Een meter of twintig voor hem uit liep iemand in een blauwe regenjas door de storm en sleepte zo te zien iets achter zich aan.
Eerst aarzelde hij nog of het een man of een vrouw was en of hij tegen een gezicht of een achterhoofd aankeek. Zelfs van die korte afstand was het in de storm bijna niet mogelijk details te onderscheiden. Pas toen de bliksem boven zee de omgeving van de smalle kustweg een beetje verlichtte, begeleid door een paar zware donderklappen, zag Viktor wie het was die naar hem toe kwam en wat hij in zijn hand had.
‘Michael, ben jij dat?’ riep hij naar de veerman toen de gedaante hem tot op een paar passen was genaderd. Maar door het lawaai van de orkaan konden ze pas iets verstaan toen ze recht tegenover elkaar stonden en elkaar de hand konden drukken.
Michael Burg was inmiddels eenenzeventig, en bij beter weer was hem dat ook aan te zien. Wind en zout water hadden diepe groeven in de getaande huid van zijn gezicht gekerfd, maar ondanks zijn hoge leeftijd had hij nog altijd het flinke postuur van iemand die het grootste deel van zijn leven zware lichamelijke arbeid had gedaan en altijd in de frisse zeelucht had gewerkt.
Michael gaf Viktor zijn linkerhand, omdat hij in de rechter een riem hield waaraan een kletsnatte, middelgrote schnauzer stond te bibberen.
‘Van mijn vrouw moest ik de hond uitlaten, dr. Larenz,’ riep de veerman tegen de wind in, terwijl hij misnoegd met zijn hoofd schudde, alsof hij wilde zeggen dat alleen vrouwen op zo’n belachelijke inval konden komen. Viktor voelde een steek in zijn hart toen hij aan Sindbad dacht.
‘Maar wat voor de duivel hebt u nog buiten te zoeken, in dit noodweer?’ wilde Burg weten.
Een volgende bliksemflits verlichtte de hemel en in die fractie van een seconde zag Viktor een grote achterdocht in de ogen van de veerman.