Ik stik! Nu is het zover. Halberstaedt had toch gelijk.
Met een bijna bovenmenselijke inspanning wist Viktor zich op zijn zij te draaien en schopte wild met een voet om zich heen. Eerst nam de druk op zijn bovenlichaam nog toe, maar toen raakte zijn voet iets zachts en het volgende moment hoorde hij een onnatuurlijk gekraak en een gedempte kreet. Opeens verdween de hand over zijn mond en kon hij zijn longen leeghoesten. Ook was hij eindelijk bevrijd van het drukkende gewicht.
‘Anna?’ riep Viktor luid, terwijl hij als een dronkenlap met zijn armen zwaaide in zijn pogingen om van de bank te komen.
‘Anna?’ schreeuwde hij.
Geen antwoord.
Droom ik? Of is dit werkelijkheid?
Vanuit de nevel van het slaapmiddel en de verdoving van de koorts kwam een golf van pure paniek naar boven.
Help! Licht! Ik kan niets zien!
‘Annaaaa!’
Viktor hoorde zichzelf schreeuwen en voelde zich als een duiker die langzaam naar de oppervlakte kwam.
Waar zit dat lichtknopje, verdomme?
Hij was onzeker overeind gekrabbeld en tastte koortsachtig langs de muur. Eindelijk had hij de schakelaar gevonden en zetten vier plafondspots de woonkamer in een onnatuurlijk fel schijnsel. Toen zijn ogen aan het licht waren gewend keek hij om zich heen.
Niets. Ik ben alleen. Er is niemand.
Langzaam liep hij naar het raam, dat gesloten was. Nauwelijks had hij het bureau bereikt toen er achter hem een deur met een luide klap in het slot viel. Hij draaide zich om en hoorde iemand op blote voeten de trap op rennen.
‘Help me, alsjeblieft!’
De drie woorden die hij een paar uur geleden van zijn onverwachte gast had gehoord kwamen nu uit zijn eigen mond. De intense paniek die hem eerder zo verraderlijk had overvallen was weer terug. Toen hij van de schrik bekomen was, wankelde hij naar de deur.
Wat gebeurt hier? Was dat werkelijk Anna? Of heb ik het maar gedroomd?
In het halletje trok Viktor de onderste la van de kast open en zocht naar het pistool. Weg!
Boven dreunden zware voetstappen door de gang.
Koortsachtig zocht hij nog eens in de la en vond het halfgeopende pakje eindelijk in de achterste hoek, waar het onder zijn linnen zakdoeken verborgen lag. Met trillende handen scheurde hij het pakpapier eraf en laadde twee patronen in het wapen. Toen rende hij, voortgejaagd door adrenaline, de trap op.
Hij had net de bovenste tree bereikt toen hij aan het einde van de overloop de deur van de logeerkamer hoorde dichtslaan. Haastig liep hij het gangetje door.
‘Anna, wat heeft dat…’
Viktors adem stokte toen hij de deur van de logeerkamer openrukte en het doorgeladen pistool op het bed richtte. Het scheelde niet veel of hij had geschoten. Maar de onverwachte aanblik van wat hij daar zag beroofde zijn toch al verzwakte lichaam van zijn laatste krachten.
Hij liet het wapen zakken.
Dit kan niet waar zijn, dacht hij alleen maar. Happend naar adem duwde hij de deur achter zich dicht.
Dit is onmogelijk. Volslagen onmogelijk!
Hier klopte iets niet. Maar hij wist niet wát. Eén ding stond vast: de kamer waar Anna nog een paar uur geleden rustig had liggen slapen en waar hij haar nu naartoe had horen rennen, was verlaten. En ze was ook nergens anders in huis te vinden.
Toen Viktor een halfuur later alle deuren en ramen nog eens had gecontroleerd was zijn vermoeidheid verdwenen. De koude rillingen en de koorts hadden de werking van het slaapmiddel tenietgedaan. En na zijn ervaringen met Anna zou hij voorlopig niet meer in slaap vallen. Ze had hem overvallen en was toen midden in de storm en het onweer naar buiten gevlucht. Naakt! Want al haar kleren en zelfs de badjas lagen nog verspreid over de vloer van de logeerkamer. Ze had niets meegenomen.
Terwijl Viktor een kop sterke koffie zette, wisselden dezelfde vragen elkaar voortdurend af in zijn hoofd, als hardlopers bij een estafetteloop:
Wat wilde Anna van hem?
Had hij die overval alleen gedroomd?
Maar waarom was ze dan verdwenen?
En wie wás ze eigenlijk?
Het was halfvijf in de ochtend toen hij twee tylenol en een aktren nam tegen de pijn en de vermoeidheid. En daarmee was zijn dag nog maar net begonnen.
37
Parkum, de dag van de waarheid
ZELFS DE INTELLIGENTSTE MENSEN KUNNEN ZICH ZO NU EN DAN heel wonderlijk en belachelijk irrationeel gedragen. Bijna iedere bezitter van een afstandsbediening heeft bijvoorbeeld de onverbeterlijke neiging om harder op de toetsen te drukken als de batterij zwakker wordt – alsof je de energie eruit zou kunnen persen als het sap uit een citroen.
Viktor beschouwde de menselijke hersenen ook als zo’n afstandsbediening. Zodra vermoeidheid, ziekte of andere oorzaken de elektrische stroom in het brein vertraagden had het geen zin je arme hoofd te martelen. Bepaalde gedachten kreeg je er nu eenmaal niet uit geperst, hoe je het ook probeerde.
Dat gold in elk geval voor de gebeurtenissen van die nacht. Hij kon ze niet verklaren, en hoe hij zijn hersens ook pijnigde, al dat gepieker en gepeins leverde geen bevredigende uitleg op – en zeker geen rust.