‘Verrekte pillen,’ mompelde hij, terwijl hij zijn hand uitstak naar de greep van de douchekraan. Hij trok hem naar linksboven en liet het water even stromen. Zoals altijd had het aggregaat wat tijd nodig om het water te verwarmen, maar nu was zijn vrouw er niet om zich aan die vertraging te ergeren.
Ondertussen staarde Viktor nog steeds in de grote wandspiegel boven de marmeren wastafel en voelde zich doodmoe. Het gestage ruisen van het water was een passende onderstreping van zijn gedachten.
Iets is er anders, maar ik zie het niet. Het is zo… vaag.
Hij maakte zijn blik weer van de spiegel los en legde een badhanddoek klaar voordat hij de glazen deur opende en de stoom in stapte. De kruidige lucht van Acqua di Parma deed hem goed, en na de douche voelde hij zich duidelijk meer ontspannen. De hete waterstraal had de buitenste laag pijn van hem af gespoeld en in het putje laten verdwijnen. Helaas had het water zijn gedachten niet kunnen meenemen.
Iets is er anders. Anders dan normaal. Maar wat?
Uit zijn kleerkast koos Viktor een oude 501-spijkerbroek met zijn blauwe polotrui. Hij wist wel dat Anna vandaag zou komen – daar keek hij zelfs naar uit, om het vervolg van het verhaal te horen. Misschien wel het einde. Maar vandaag voelde hij zich zo beroerd dat Anna hem maar in vrijetijdskleding voor lief moest nemen. Voor zover ze daarop lette.
Viktor liep de trap af en hield zich voor alle zekerheid aan de houten leuning vast. In de keuken vulde hij de elektrische waterkoker en haalde een theezakje uit de kast. Toen pakte hij een dikke mok, die aan een houten haak aan de muur tussen de spoelbak en het fornuis hing. Hij probeerde zich op het ontbijt te concentreren en vermeed door het natgeregende raam naar de sombere zwarte hemel boven Parkum te kijken. Maar de routinebezigheden in de keuken konden zijn aandacht niet afleiden.
Wat is hier aan de hand? Wat klopt hier niet?
Toen hij zich omdraaide naar de koelkast om de melk te pakken gleed zijn blik even over de glimmende keramische kookplaat van het fornuis. En weer zag hij zijn eigen spiegelbeeld. Nu leek het nóg veel vager. Bijna vervormd. En opeens wist hij het.
‘Waar is…?’
Zijn blik ging van de kookplaat naar de plavuizenvloer eronder.
Opeens was het er weer, hetzelfde ellendige gevoel als gisteren, toen hij Kai op afstand door het weekendhuisje had gedirigeerd.
Er ontbrak iets.
Viktor liet het kopje vallen en rende naar de gang. Hij rukte de deur van de voorkamer open en keek naar zijn bureau.
Zijn papieren. De uitgedraaide mail met de vragen van de Bunte. De opengeklapte laptop. Alles in orde.
Nee. Er ontbreekt iets.
Viktor sloot zijn ogen in de hoop dat alles weer in orde zou zijn als hij ze weer opende. Maar hij had zich niet vergist. Ook toen hij opnieuw keek, was het nog steeds zo.
Beneden. Onder het bureau. Niets.
Sindbad was verdwenen.
Hij rende terug door de gang en keek weer de keuken rond.
Nog steeds niets.
Geen spoor van Sindbad. Bovendien ontbraken zijn etensbak, zijn waterbakje, het hondenvoer en ook zijn slaapdeken onder het bureau. Alsof hij nooit op het eiland was geweest. Maar dat alles was Viktor in zijn paniek nog niet eens opgevallen.
18
HIJ STOND OP HET STRAND, LIET DE REGEN ONGEHINDERD OP ZIJN gezicht kletteren en dacht na. Wat Viktor nog het meest verwonderde was dat het hem zo weinig deed dat de hond was weggelopen. Natuurlijk was hij verdrietig en geschrokken. Maar het gevoel was lang niet zo hevig als hij het zich altijd in zijn nachtmerries had voorgesteld. Want het was altijd zijn grootste angst geweest. Eerst Josy, daarna Sindbad. Allebei weg. Verdwenen. Spoorloos.
Juist om die reden had hij treurende patiënten nooit een huisdier aangeraden. Te dikwijls had hij moeten meemaken dat de teckel die troost had moeten bieden na de dood van de echtgenoot of echt genote een paar dagen na de begrafenis zelf was verongelukt.
Of verdwenen.
Sindbad was nergens te vinden, maar toch stortte Viktor niet in, rende niet vertwijfeld naar het dorp en belde niet bij alle buren aan. Hij had alleen Halberstaedt gebeld en op zijn antwoordapparaat een bericht ingesproken. En nu zocht hij op zo’n tweehonderdvijftig meter van het huis langs het met drijfhout bezaaide strand, speurend naar de brede pootafdrukken van de golden retriever. Tevergeefs. Als die sporen er ooit waren geweest, had de zee ze nu uitgewist.
‘Sindbad!’
Hij wist dat het onzinnig was zijn naam te roepen. Zelfs als de hond nog in de buurt was zou hij nu op geen enkel commando meer reageren. Sindbad was een angsthaas. Hij schrok al van het geknetter van het hout in de open haard, en met Oudjaar moest Isabell kalmeringsmiddelen door zijn droogvoer mengen om te voorkomen dat hij bij elke knal van het vuurwerk ging hyperventileren. Ze waren eens in het Grunewald gaan wandelen toen Sindbad zo was geschrokken van het schot van een jager dat hij de hele weg terug naar huis was gerend, zonder naar de bevelen van zijn baasje te luisteren.