Anna scheen zijn gedachten te lezen.
‘Ik vroeg Charlotte natuurlijk waar we waren, maar ze keek me wat geërgerd aan. “Dat weet je toch wel?” antwoordde ze verbaasd. “Dit is het weekendhuis van mijn familie. Hier ga ik met mijn ouders elke zomer naartoe. En hier heb ik de laatste mooie dag van mijn leven beleefd. Voordat alles begon.”’
‘Voordat wát begon?’ vroeg Viktor.
‘Haar ziekte, neem ik aan. Maar meer wilde ze er op dat moment niet over zeggen. Integendeel. Ze wees bijna woedend naar het huisje en vroeg: “Wie van ons tweeën is nu eigenlijk schrijfster? Vertel jij me maar wat daar binnen is gebeurd!”’
‘En wist u dat?’
‘Jammer genoeg niet. Maar Charlotte had me inmiddels al een paar keer gezegd dat ze net zo lang in mijn hoofd zou blijven rondspoken totdat ik het boek over haar had afgemaakt. Dus moest ik ook weten hoe dat huisje er vanbinnen uitzag. Ik sloeg aan de achterkant een ruitje in en klom als een inbreker naar binnen.’
Dat slaat nergens op, dacht Viktor. Josy wist waar de sleutel lag.
‘Op die manier hoopte ik een aanknopingspunt voor Charlottes ziekte te vinden.’
‘En? Hebt u iets ontdekt?’
‘Nee, weer niet. Maar ik wist ook niet precies waar ik naar zoeken moest. Het enige wat me onmiddellijk opviel was hoe groot het huisje was. Vanbuiten leek het een eenvoudig huis van één verdieping, met hooguit drie kamers. Maar behalve twee badkamers, een ruime keuken en een woonkamer met een haard waren er nog minstens twee slaapkamers.’
Drie, verbeterde Viktor haar in stilte.
‘Ik doorzocht alle kasten, zelfs de wasbak in de badkamer. Gelukkig kostte dat niet veel tijd, omdat het weekendhuis heel simpel was ingericht. Eenvoudig, maar wel duur.’
Phillipe Starck, een vleugje Bauhaus. De inrichting was Isabells idee.
‘En wat deed Charlotte terwijl u het huis doorzocht?’ vroeg Viktor.
‘Ze bleef buiten wachten. Ze wilde nooit meer één voet in dat huis zetten, had ze al eerder gezegd. Er was die dag te veel ellendigs gebeurd. Maar ze riep me wel aanwijzingen toe vanaf de voordeur.’
Ellendigs?
‘Zoals?’
‘Ja, dat was vreemd. Ze sprak in raadsels. Bijvoorbeeld: “Zoek niet naar wat er is, maar let vooral op wat er ontbreekt!”’
‘En begreep u wat ze daarmee bedoelde?’
‘Nee. Maar helaas kreeg ik toen niet meer de kans daarnaar te vragen.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat er onverwachts iets gebeurde waar ik liever niet aan terugdenk, dr. Larenz.’
‘Wat dan?’
In Anna’s ogen las Viktor weer dezelfde tegenzin die hij de vorige dag ook had bespeurd, toen ze een einde had willen maken aan het gesprek.
‘Kunnen we daar morgen niet over praten? Ik voel me een beetje akelig.’
‘Nee, het is beter om nu even door te bijten,’ drong Viktor aan. Hij schrok van het gemak waarmee die leugen hem over de lippen kwam. Wat hij hier deed had niets te maken met een reguliere therapiesessie. Dit was een verhoor.
Anna keek hem een paar seconden besluiteloos aan. Eerst dacht Viktor dat hij haar weer kwijt was en dat ze zou opstaan om te vertrekken. Maar toen vouwde ze haar handen in haar schoot, slaakte een lichte zucht en ging verder met haar verhaal.
13
‘HET WAS OPEENS DONKER GEWORDEN IN HET HUISJE. HET MOEST bijna halfvijf zijn, want dat was ongeveer de tijd waarop de zon onderging. Het was eind november. Ik liep terug naar de woonkamer en pakte een aansteker, waarmee ik de gang een beetje verlichtte. Bij het zwakke schijnsel van het vlammetje zag ik dat er achter in de gang nog een kamer was, die ik over het hoofd had gezien. Een rommelhok, denk ik.’
Of Josy’s kamer.
‘Ik wilde net een kijkje nemen toen ik plotseling stemmen hoorde.’
‘Wat voor stemmen?’
‘Eigenlijk maar één. Er werd ook niets gezegd. Het was een man, die huilde. Heel zachtjes. Geen luid gesnik, maar meer een zacht gejammer. En het kwam uit die kamer aan het einde van de gang.’
‘Hoe wist u dat?’
‘Omdat het luider werd toen ik dichterbij kwam.’
‘Was u niet bang?’
‘Jawel. Maar ik raakte pas echt in paniek toen Charlotte buiten opeens begon te schreeuwen.’
‘Waarom schreeuwde ze?’ Viktor drukte een hand tegen zijn keel, die bij het praten nu behoorlijk pijn deed.
‘Ze wilde me waarschuwen. “Hij komt eraan!” riep ze. “Hij komt eraan!”’
‘Wie?’
‘Dat weet ik niet. Maar toen besefte ik dat het zachte gejammer was opgehouden. In plaats daarvan zag ik nu de deurkruk voor mijn ogen omlaag bewegen. Heel langzaam. En op het moment dat het vlammetje van de aansteker doofde door de tochtvlaag van de opengaande deur, stond ik als verlamd. Ik begreep het nu.’