Home>>read De Stilte Van De Hel free online

De Stilte Van De Hel(9)

By:Cody McFayden


Ik spring op uit mijn stoel, die achteroverkantelt, en begin te schreeuwen.

Ik schreeuw en beuk met mijn handen tegen mijn hoofd. Dan merk ik dat ik snik en ik besef dat zijn aanpak heeft gewerkt. Hij heeft me kleingekregen, me opengereten, mijn ingewanden eruit gerukt. Dat hij dit heeft gedaan om me te helpen biedt geen troost, helemaal niet, want nu, op dit moment, is er alleen maar pijn, pijn, pijn.

Ik deins achteruit bij zijn bureau vandaan naar de muur links van me en laat me ertegenaan zakken. Ik hoor mezelf kreunen terwijl ik dit doe, een soort klaaglijk gejammer. Het is een afschuwelijk geluid. Het doet pijn aan mijn oren, zoals altijd. Het is een geluid dat ik al veel te vaak heb gehoord. Het geluid van een overlevende die beseft dat hij nog leeft, terwijl alles wat hij liefhad weg is. Ik heb het gehoord bij moeders en echtgenoten en vrienden, heb het gehoord wanneer zij een lichaam identificeerden in het mortuarium of het nieuws over een sterfgeval uit mijn eigen mond vernamen.

Ik verbaas me erover dat ik me nu niet schaam, maar er is hier geen ruimte voor schaamte. Ik voel alleen nog maar pijn.

Dokter Hillstead is naar me toe gekomen. Hij houdt me niet vast en raakt me niet aan – dat hoort een therapeut nu eenmaal niet te doen. Ik voel hem echter wel. Hij is een gehurkte, wazige gedaante voor me en mijn haat jegens hem is op dit moment volmaakt.

‘Praat tegen me, Smoky. Vertel me wat er gebeurt.’

De stem klinkt zo oprecht vriendelijk dat hij een geheel nieuwe golf van verdriet oproept. Ik weet er iets uit te persen, in hortende, snikkende flarden.

‘Ik kan zo niet leven ik kan zo niet leven zonder Matt, zonder Alexa, zonder liefde zonder leven alles weg en...’

Mijn mond vormt een volmaakte ‘o’. Ik voel het. Ik kijk naar het plafond, grijp mijn haar vast en kan er nog net twee handenvol uitrukken voordat ik het bewustzijn verlies.





3

Vreemd dat een demon met zo’n stem spreekt. Hij is bijna drie meter lang, heeft gitzwarte ogen en een hoofd vol tandenknarsende, jammerende monden. De schubben die hem bedekken zijn zwart als kool. Zijn stem is echter nasaal en wanneer hij iets zegt, klinkt het zelfs bijna zuidelijk.

‘Ik vind het zo heerlijk om zielen te eten,’ zegt hij op gemoedelijke toon. ‘Er gaat niets boven het verslinden van iets wat voor de hemel was bestemd.’

Ik ben naakt en lig vastgebonden op mijn bed, geboeid met zilveren kettingen, zo dun en toch zo onbreekbaar. Ik voel me net Doornroosje die per ongeluk in een verhaal van H.P. Lovecraft is terechtgekomen. Die wordt gewekt door een gespleten tong tegen haar lippen in plaats van door de tedere kus van een held. Ik heb geen stem, ben gemuilkorfd met een zijden sjaal.

De demon staat aan het voeteneinde en kijkt al pratend op me neer. Hij is blijkbaar zowel op zijn gemak als bezitterig en staart naar me met de trotse blik van een jager die naar een hert kijkt dat vastgesnoerd in zijn kofferbak ligt.

Hij zwaait met het gekartelde legermes dat hij vasthoudt. Het lijkt zo nietig in die enorme, klauwvormige handen.

‘Mijn zielen moeten wel goed doorbakken zijn – en pittig gekruid! Aan die van jou ontbreekt nog iets... een scheutje verdriet en een lepeltje pijn misschien?’

Er verschijnt een lege blik in zijn ogen en zwart speeksel met de substantie van pus druipt tussen zijn hoektanden door, glibbert langs zijn kin omlaag en drupt op zijn brede, geschubde borst. Dat de demon zich hier totaal niet van bewust is, is angstaanjagend. Dan grijnst hij kwaadaardig, waarbij al die spitse tanden zichtbaar worden. Hij wappert speels met een klauw in mijn richting.

‘Er is hier nog iemand anders, mijn liefje. Mijn lieve, lieve Smoky.’

Hij doet een stap opzij en onthult mijn prins, degene die mij met zijn kus had moeten wekken. Mijn Matt. De man die ik al sinds mijn zeventiende ken. De man die ik op alle manieren ken waarop je iemand maar kunt kennen. Hij is naakt en zit vastgebonden op een stoel. Hij is langdurig en hardhandig in elkaar geslagen. Op een manier die bedoeld is om zo veel mogelijk pijn te genereren zonder dat het slachtoffer eraan sterft. Op een manier die het gevoel geeft dat het eindeloos duurt, die alle hoop doodt, terwijl het lichaam blijft leven. Eén oog is opgezwollen en zit helemaal dicht, zijn neus is gebroken en achter het aan flarden gereten vlees van zijn lippen ontbreken tanden. Zijn onderkaak is vormloos en verbrijzeld. Sands heeft Matt met zijn mes toegetakeld. Ik zie kleine, diepe sneden op het gezicht dat ik heb liefgehad en gekust en in mijn armen gehouden. Op zijn borst en rond zijn navel zitten diepe voren. En bloed. Zoveel bloed overal. Bloed dat stroomt en drupt en bubbelt wanneer Matt ademhaalt. De demon heeft met bloed een spelletje boter-kaas-en-eieren op Matts buik gespeeld. Ik zie dat de O’s hebben gewonnen.

Matts geopende oog kijkt recht in mijn ogen en de pure wanhoop die ik daarin lees vult mijn hoofd met een verschrikkelijk gekrijs. Het is een krijs diep vanuit mijn binnenste, een zielverscheurende klank, doodsangst gevangen in een stem. Een orkaan van een schreeuw die krachtig genoeg is om de hele wereld te vernietigen. Er borrelt een woede in me op die zo totaal is, zo intens, zo overweldigend dat hij alle weloverwogen gedachten met de kracht van een bomontploffing vernietigt. Dit is woede gedreven door waanzin, de volstrekte duisternis van een ondergrondse grot. Een zielsverduistering.