Ik ben nu geheel verdoofd. Ik weet niet waar dit alles toe leidt en het kan me ook niet schelen.
‘En hier zit ik dan, in een beroep waarin twee plus twee niet altijd vier is en dingen niet altijd omlaag vallen wanneer je ze loslaat, en ik moet proberen jou te helpen naar dat alles terug te keren.’
De blik die hij me schenkt, is zo boordevol werkelijk gemeend mededogen dat ik mijn ogen moet afwenden; hij verbrandt me met zijn intensiteit.
‘Ik doe dit werk al heel lang, Smoky. En jij komt hier nu al een heel lange tijd. Ik ontwikkel bepaalde gevoelens bij dingen – in jouw werk noem je dat waarschijnlijk intuïtie. Dit is wat mijn gevoelens me zeggen over het punt dat we nu hebben bereikt. Volgens mij probeer je een keuze te maken tussen weer aan het werk gaan of zelfmoord plegen.’
Mijn blik vliegt na deze woorden omhoog, een onwillekeurige bekentenis die me door de schok wordt ontlokt. Nu de verdoving als een schreeuw uit me wegvliegt, dringt het tot me door dat ik zeer listig in de val ben gelokt. Hij heeft eromheen gekletst, over van alles en nog wat gepraat, gevist, me onwetend gehouden en uit mijn evenwicht gebracht, en zich toen op mij, zijn nietsvermoedende prooi, gestort. Is me zo naar de keel gevlogen, zonder aarzelen. En het is hem gelukt.
‘Ik kan je pas helpen wanneer je me echt alles vertelt, Smoky.’
Weer die medelijdende blik, die op dit moment te waarheidsgetrouw en eerlijk en goed voor me is. Zijn ogen zijn net twee handen die zich uitstrekken om me bij mijn spirituele schouders te grijpen en me hard door elkaar te schudden. Achter mijn oogleden branden tranen. De blik die ik hem op mijn beurt toewerp is echter alleen maar kwaad. Hij wil me kleinkrijgen, zoals ik zelf talloze criminelen in talloze verhoorkamers heb kleingekregen. Rot toch op.
Dokter Hillstead heeft dit blijkbaar door en hij glimlacht vriendelijk.
‘Oké, Smoky, wat je wilt. Nog één ding.’
Hij trekt een bureaulade open en haalt er een bewijszakje uit. Aanvankelijk kan ik niet zien wat erin zit, maar dan dringt het tot me door, en ik ril en zweet tegelijkertijd.
Het is mijn pistool. Het pistool dat ik jaren bij me heb gedragen en waarmee ik Joseph Sands heb doodgeschoten.
Ik kan mijn ogen er niet van losrukken. Ik ken het zoals ik ook mijn eigen gezicht ken. Glock, dodelijk, zwart. Ik weet hoeveel het weegt, hoe het aanvoelt – ik herinner me zelfs hoe het ruikt. Het ligt daar maar in dat zakje en de aanblik vervult me met een overweldigende angst.
Dokter Hillstead maakt het zakje open en haalt het pistool eruit. Hij legt het tussen ons in op tafel. Nu kijkt hij mij weer aan, alleen is het deze keer een harde blik, geen medelijdende. Hij belazert me niet langer. Wat ik als zijn beste schot zag, kwam daar nog niet eens in de buurt, besef ik nu. Om redenen die ik niet begrijp en hij blijkbaar wel is dit wat me helemaal klein zal krijgen. Mijn eigen wapen.
‘Hoe vaak heb je dat pistool opgepakt, Smoky? Duizend keer? Tienduizend?’
Ik lik over mijn lippen, die zo droog zijn als wat. Ik geef geen antwoord. Ik moet naar de Glock blijven kijken.
‘Pak het op, nu meteen, en ik verklaar je genezen en in staat om weer aan het werk te gaan, als dat tenminste is wat je wilt.’
Ik krijg geen woord over mijn lippen en kan mijn ogen er niet van afhouden. Een deel van me weet dat ik me in dokter Hillsteads kantoor bevind en dat hij tegenover me zit, maar alles lijkt tot één wereld te zijn gekrompen: die van mij en mijn pistool. Geluiden worden gefilterd waardoor er een vreemde, kalme stilte in mijn hoofd heerst, afgezien van het bonzen van mijn hart. Ik hoor het duidelijk, het klopt hard en snel.
Ik lik weer over mijn droge lippen. Buig je voorover en pak het op, zeg ik tegen mezelf. Hij zei het net al: je hebt het al minstens tienduizend keer gedaan. Dat pistool is een verlengstuk van je hand, het oppakken is een automatisme, net als ademen of met je ogen knipperen.
Het ligt daar maar en mijn handen knijpen nog steeds in de armleuningen van de stoel, stijf en verkrampt.
‘Toe dan. Pak het dan op.’ Zijn stem klinkt ook hard. Niet wreed, maar onverzettelijk.
Het lukt me om één hand van de leuning op te tillen en ik beweeg hem met alle wilskracht die ik in me heb naar voren. Hij werkt niet mee en een deel van mij, een heel klein deel dat analytisch en kalm blijft, kan niet geloven dat dit werkelijk gebeurt. Sinds wanneer is een handeling die voor mij vrijwel een reflex is, het moeilijkste geworden wat ik ooit heb moeten doen?
Ik ben me ervan bewust dat het zweet over mijn voorhoofd gutst. Mijn hele lichaam beeft en mijn gezichtsveld wordt door een donkere rand omzoomd. Het kost me moeite adem te halen en ik voel een groeiende paniek in mijn binnenste, een claustrofobisch, ingesloten, verstikkend gevoel. Mijn arm trilt als een boom in een orkaan. Spieren sidderen van boven tot onder als een zak vol slangen. Mijn hand komt steeds dichter bij het pistool, totdat hij er vlak boven hangt. Nu wordt het trillen nog erger, het heeft mijn hele lichaam in zijn greep en alles plakt van het zweet.