‘Volgens dit dossier hoor je qua bedrevenheid met een pistool procentueel gezien waarschijnlijk bij de toptwintig, wereldwijd. Klopt dat, Smoky?’
Ik staar naar mijn therapeut en merk dat ik totaal gevoelloos ben. De woede verdwijnt.
Pistolen en ik. Alles wat hij zegt is waar. Een pistool oppakken en afvuren is voor mij net zo natuurlijk als een glas water drinken of fietsen voor anderen is. Het gebeurt instinctief en dat is altijd zo geweest. Er komt voor zover ik weet geen erfelijkheid aan te pas. Ik had geen vader die liever een zoon had gewild en me daarom had geleerd met een pistool om te gaan. Mijn vader had er juist een hekel aan. Het was gewoon iets waar ik goed in was.
Ik was acht jaar en mijn vader had een vriend die als groene baret in Vietnam had gediend. Hij was wél een wapenfanaat. Hij woonde in een armoedige flat in een armoedige wijk in de San Fernando Valley – waar hij precies op zijn plek was. Hij was een armoedig type. Toch herinner ik me tot op de dag van vandaag zijn ogen: fel en jeugdig. Sprankelend.
Hij heette Dave en had mijn vader zover gekregen dat hij met hem meeging naar een schietterrein in een wat louche omgeving in San Bernardino County. Mijn vader had mij meegenomen, wellicht in de hoop de trip daardoor te bekorten. Dave haalde mijn vader over een aantal magazijnen leeg te schieten en ik keek toe, met veel te grote, geluiddempende oorbeschermers op mijn kleinemeisjeshoofd. Ik lette goed op de manier waarop ze hun wapen vasthielden en vond het fascinerend. Voelde me ertoe aangetrokken.
‘Mag ik het ook een keertje proberen?’ piepte ik.
‘Ik denk niet dat dit een goed idee is, liefje,’ zei mijn vader.
‘Ach, kom op, Rick. Ik haal wel een klein .22 pistool voor haar. Laat haar toch een paar schoten lossen.’
‘Alsjeblieft, papa?’ Ik keek mijn vader met mijn beste smekende blik aan, de blik die, zo wist ik zelfs op mijn achtste al, zijn wil aan die van mij onderdanig kon maken. Hij staarde op me neer, de innerlijke strijd duidelijk af te lezen op zijn gezicht, en slaakte toen een zucht.
‘Vooruit. Een paar schoten dan.’
Dave haalde een .22, een iel klein ding dat in mijn hand paste en ze doken ergens een kruk op waarop ik kon staan. Dave laadde het wapen, legde het in mijn handen en bleef achter me staan, terwijl mijn vader ongerust toekeek.
‘Zie je die schietschijf daar?’ Ik knikte. ‘Kies een plek waar je hem wilt raken. Neem er de tijd voor. Als je de trekker overhaalt, moet je dat langzaam doen. Niet rukken, want dat beïnvloedt het schot. Klaar?’
Ik knikte, maar de waarheid was dat ik hem amper hoorde. Ik had het pistool in mijn hand en binnen in me viel iets op zijn plek. Iets wat klopte. Iets wat bij me hoorde. Ik tuurde over de schietbaan naar de schietschijf die een menselijke gedaante voorstelde en zo ver weg leek het helemaal niet. Hij leek juist dichtbij, binnen bereik. Ik richtte het pistool, haalde diep adem en schoot.
Ik reageerde verrast en opgetogen op de schok van het kleine pistool in mijn kinderhanden.
‘Verdomme zeg!’ hoorde ik Dave kraaien.
Ik keek weer naar de schietschijf en zag dat er midden op het voorhoofd een gaatje was verschenen, precies daar waar ik de kogel had willen hebben.
‘Jij zou wel eens een natuurtalent kunnen zijn, jongedame,’ zei hij tegen me. ‘Probeer het nog eens.’
Dat ‘nog eens’ ging uiteindelijk anderhalf uur lang door. Negen van de tien keer raakte ik precies datgene waarop ik mikte en na afloop wist ik dat ik de rest van mijn leven zou schieten. En dat ik er goed in zou zijn.
Ondanks zijn afkeer van vuurwapens steunde mijn vader me in de erop volgende jaren in deze hobby. Ik vermoed dat hij besefte dat dit deel van me uitmaakte, iets wat hij toch niet kon tegenhouden.
De waarheid? Ik ben angstaanjagend goed. Ik hou dit voor mezelf en loop er niet mee te koop waar anderen bij zijn. Maar wanneer ik alleen ben? Dan ben ik Annie Oakley. Ik kan de vlam van een brandende kaars uitschieten en een gat schieten in een muntstuk dat door iemand in de lucht wordt geworpen. Op een schietterrein in de buitenlucht heb ik eens een pingpongballetje op de rug van mijn schiethand gelegd, dezelfde hand waarmee ik mijn wapen trek. Het lag op de rug van mijn hand en toen vloog die hand omlaag om mijn pistool te grijpen. Hij vloog weer omhoog en blies de pingpongbal weg voordat deze op de grond kon vallen. Een stom trucje, maar ik vond het heel bevredigend.
Terwijl ik in gedachten verzonken ben, staart dokter Hillstead me aan.
‘Dat klopt,’ zeg ik.
Hij slaat de map dicht. Vouwt zijn handen over elkaar en kijkt me aan. ‘Je bent een buitengewoon goede fbi -agent. Beslist een van de beste vrouwelijke agenten in de geschiedenis van de fbi . Je jaagt op het uitschot der aarde. Zes maanden geleden nam een man achter wie jij aan zat, ene Joseph Sands, jou en je gezin te grazen, en hij vermoordde voor jouw ogen je man, hij verkrachtte en martelde je, en vermoordde je dochter. Door een enorme krachtsinspanning, die alleen als bovenmenselijk kan worden omschreven, heb je de rollen omgedraaid en hem gedood.’