‘Dit is jouw personeelsdossier, Smoky. Ik heb het al een tijdje hier liggen en meer dan eens doorgelezen.’ Hij bladert door de pagina’s en vat hardop samen. ‘Smoky Barrett, geboren in 1968 – je bent dus 35. Vrouw. Afgestudeerd in criminologie. In 1990 bij de fbi in dienst gekomen. Met hoge cijfers afgestudeerd aan Quantico. Als assistent aangewezen in de Black Angel-zaak in Virginia in 1991, in een administratieve hoedanigheid.’ Hij kijkt me aan. ‘Alleen is het voor jou bij die zaak niet bij een zijdelingse betrokkenheid gebleven, hè?’
Ik schud mijn hoofd en denk terug. Dat was het inderdaad niet. Ik was 22 jaar en groener dan groen. Opgewonden over het feit dat ik een fbi -agent was en nog blijer omdat ik mocht meewerken aan een belangrijke zaak, ook al was het in een onbeduidende, administratieve functie. Tijdens een van de briefings was er iets in mijn achterhoofd blijven hangen, een opmerking in een getuigenverklaring die niet leek te kloppen. Het geval speelde nog steeds door mijn hoofd toen ik naar bed ging en om vier uur in de ochtend werd ik wakker met een plotselinge ingeving, iets wat in latere jaren heel gewoon zou worden. Wat belangrijk was, was dat het een inzicht betrof dat de hele zaak zou openbreken. Het had te maken met de richting waarin een raam openging. Een klein, verwaarloosbaar detail dat de erwt onder mijn matras vormde en uiteindelijk een moordenaar de das omdeed.
Op het moment zelf vond ik dat ik gewoon geluk had gehad en bagatelliseerde ik mijn aandeel. Hoeveel geluk ik had gehad bleek toen de leidinggevende van het team, Special Agent Jones, zich als een van het zeldzame type bazen ontpopte. Iemand die niet zelf alle eer opstrijkt en in plaats daarvan lof toezwaait aan degenen die het hebben verdiend. Zelfs wanneer het een vrouwelijk groentje betreft. Ik was nog steeds een nieuweling en kreeg dus nog meer kantoorwerk te doen, maar vanaf dat moment ging het snel bergopwaarts met mijn carrière. Onder het nauwlettend toeziend oog van Special Agent Jones werd ik klaargestoomd voor casmirc , het Child Abduction and Serial Murder Investigative Resources Centre.
‘Drie jaar later naar casmirc overgeplaatst. Dat is een vrij grote sprong, is het niet?’
‘Meestal heeft een fbi -agent die naar casmirc wordt overgeplaatst eerst elders bij de fbi zo’n tien jaar ervaring opgedaan.’ Het was geen opschepperij van me. Het was waar. Hij leest verder.
‘Nog een aantal zaken opgelost, niets dan lof over je functioneren. In 1996 kreeg je de leiding over de casmirc -afdeling in Los Angeles. Daar ben je pas een echte ster geworden, een stralend middelpunt.’
In gedachten keer ik terug naar die tijd. ‘Stralend’ is het perfecte woord ervoor. 1996 was een jaar waarin niets fout leek te kunnen gaan. Ik was eind 1995 bevallen van mijn dochter. Ik kreeg een aanstelling in het kantoor in Los Angeles, een enorme pluim op mijn professionele hoed. En tussen Matt en mij ging het geweldig, beter dan ooit. Het was een van die jaren waarin ik ’s ochtends opgetogen en energiek wakker werd.
De tijd waarin ik een hand kon uitsteken en hem naast me voelde liggen, daar waar hij hoorde.
Die tijd was alles wat het hier en nu niet is, en ik merk dat ik kwaad begin te worden op dokter Hillstead, omdat hij deze herinneringen bij me oproept. Omdat door hem het heden in vergelijking nog akeliger en leger is.
‘Waar wilt u eigenlijk naartoe?’
Hij houdt een hand op. ‘Nog een klein stukje. Het kantoor in Los Angeles liep niet goed. Je kreeg carte blanche om het personeel te vervangen en koos drie agenten uit van afdelingen uit verschillende delen van de Verenigde Staten. Men vond jouw keuze indertijd tamelijk ongebruikelijk. Maar uiteindelijk heb je gelijk gekregen, hè?’
Dat, denk ik bij mezelf, is een understatement. Ik knik alleen maar, nog steeds razend.
‘In feite is jouw team toch een van de beste uit de geschiedenis van de fbi ?’
‘Het allerbeste.’ Ik kan het niet helpen. Ik ben trots op mijn team en kan waar het op mijn mensen aankomt geen valse bescheidenheid voorwenden. Bovendien is het waar.
‘Juist.’ Hij bladert een paar pagina’s verder. ‘Een flink aantal opgeloste zaken. Nog meer juichende kritieken. Enkele aantekeningen die erop duiden dat men overwoog jou tot directeur te benoemen. Als eerste vrouw. Een mijlpaal.’
Het is allemaal waar. Het maakt me allemaal ook steeds kwader, om redenen die ik zelf niet goed begrijp. Ik weet alleen dat ik enorm pissig aan het worden ben, een kookpunt nader en als dit nog lang doorgaat, komt het beslist tot een gewelddadige uitbarsting.
‘Ik heb nog iets interessants in je dossier gelezen. Aantekeningen over je schietvaardigheden.’
Hij kijkt me aan en ik heb het gevoel dat ik word overdonderd, ook al weet ik niet waarom. Er roert zich iets in mijn binnenste waarin ik angst herken. Terwijl hij verdergaat, knijp ik hard in de armleuningen van mijn stoel.