‘Wat nu weer?’ vraag ik.
‘Dat was mijn collega in het ziekenhuis. Hij zegt dat Bonnie iets heeft gezegd. Eén zinnetje maar, maar hij dacht dat jij het wel zou willen weten.’
‘Wat dan?’
‘Ze zei: “Ik wil Smoky zien.”’
16
Jenny bracht me vliegensvlug naar het ziekenhuis; ze trok alle registers open en gebruikte de sirene om door rood te kunnen rijden. Tijdens de rit spraken we geen woord.
Ik sta nu naast Bonnies bed en kijk op haar neer, terwijl zij naar mij opkijkt. Opnieuw word ik getroffen door de sprekende gelijkenis met haar moeder. Het is verwarrend; ik heb gezien hoe haar moeder stierf en toch kijkt Annie me nu aan, levend, via haar dochter.
Ik kijk haar glimlachend aan. ‘Ze zeiden dat je naar me hebt gevraagd, lieverd.’
Ze knikt, maar zegt niets. Ik begrijp dat er voorlopig geen woorden meer uit Bonnies mond zullen komen. De glazige blik van de shock is uit haar ogen verdwenen, maar er is iets anders voor in de plaats gekomen, iets wat vastbesloten is daar voorlopig te blijven. Iets afwezigs en wanhopigs en zwaars.
‘Ik moet je eerst twee dingen vragen, lieverd. Is dat goed?’
Ze kijkt me onderzoekend aan. Op haar hoede. Toch knikt ze.
‘Er waren twee gemene mannen, hè?’
Angst. Haar lip trilt. Ze knikt.
Ja.
‘Goed zo, lieverd. Nog eentje en dan hebben we het er voorlopig niet meer over. Heb je hun gezichten gezien?’
Ze doet haar ogen dicht. Slikt iets weg. Doet ze weer open. Schudt haar hoofd.
Nee.
Inwendig slaak ik een zucht. Het verbaast me niet, maar toch is het frustrerend. Dat komt echter later wel. Ik pak Bonnies hand vast.
‘Het spijt me, liefje. Je wilde me zien. Als je nog niet kunt praten, hoef je me niet te vertellen wat je wilt. Kun je het me wel laten zien?’
Ze staart me een tijdje aan. Blijkbaar zoekt ze iets in mijn ogen, iets geruststellends. Ik kan aan haar gezichtsuitdrukking niet aflezen of ze vindt wat ze zoekt. Dan knikt ze.
Ze steekt haar hand uit en pakt de mijne. Ik wacht, maar dat is alles wat ze doet. En dan begrijp ik het.
‘Wil je met mij mee naar huis?’
Ze knikt weer.
Er schieten een miljoen gedachten door mijn hoofd. Ik kan niet eens voor mezelf zorgen, laat staan voor haar. Ik ben bezig met een zaak, dus wie moet er dan op haar passen? Ik denk deze dingen, maar ze doen er eigenlijk niet toe. Ik glimlach alleen maar en knijp zachtjes in haar hand. ‘Ik moet hier nog een paar dingen doen, maar voordat ik uit San Francisco vertrek, kom ik je halen.’
Ze blijft me aankijken. Vindt dan blijkbaar datgene waarnaar ze op zoek was. Ze knijpt even in mijn hand en laat dan los, drukt haar gezicht diep weg in haar kussen en sluit haar ogen. Ik blijf nog even naar haar staan kijken.
Wanneer ik de kamer uit loop weet ik dat er iets in mijn leven is veranderd. Ik vraag me af of dit goed of slecht is en dan dringt het tot me door dat het er helemaal niets meer toe doet. Het gaat nu niet om goed of slecht of onverschillig. Het gaat om overleven. Dat is het niveau waarop wij momenteel functioneren, Bonnie en ik.
We rijden terug naar het bureau van de sfpd . Het is stil in de auto.
‘Dus je neemt haar mee naar huis?’ vraagt Jenny dan, daarmee de stilte doorbrekend.
‘Ik ben de enige die ze heeft. Misschien is zij ook wel de enige die ik heb.’
Jenny denkt hier even over na. Er verschijnt een kleine glimlach op haar gezicht. ‘Dat is goed, Smoky. Heel goed. Een kind van haar leeftijd kun je niet aan het systeem overleveren. Ze is te oud. Niemand zal haar nog willen adopteren.’
Ik kijk naar haar. Ik voel dat hier meer achter zit. Dat er een diepere betekenis achter haar woorden schuilgaat. Ik frons mijn wenkbrauwen. Ze werpt me een gespannen blik toe. Ontspant dan met een diepe zucht.
‘Ik ben een wees. Mijn ouders zijn overleden toen ik vier was en ik ben in het systeem opgegroeid. Niemand wilde indertijd een Chinees kind adopteren.’
Ik ben geschokt en verbaasd. ‘Dat wist ik niet.’
Ze haalt haar schouders op. ‘Het is niet iets wat je snel aan mensen vertelt. Zo van: “Hallo, ik ben Jenny Chang en ik ben een wees.” Ik praat er niet graag over.’ Ze kijkt me aan alsof ze wil benadrukken dat deze keer geen uitzondering is. ‘Ik wil alleen maar zeggen: wat je net hebt gedaan, is goed. Zuiver.’
Ik denk over haar woorden na en weet dat wat ze zegt waar is. ‘Het voelt goed aan. Annie heeft haar aan me nagelaten – dat heb ik tenminste begrepen. Ik heb haar testament nog niet gezien. Klopt het dat hij het naast Annies lichaam had gelegd?’
‘Ja. Het zit in het dossier.’
‘Heb jij het gezien?’
‘Ja.’ Ze zwijgt weer. Opnieuw zo’n bedachtzame, geladen stilte. ‘Ze laat alles aan jou na, Smoky. De dochter is de erfgename, maar ze heeft jou aangewezen als executeur-testamentair. Ze moet een heel goede vriendin van je zijn geweest.’