‘Nee. Voor ons is het immers voortdurend oorlog.’
‘Weet je wat het grootste probleem van elke militaire organisatie is, altijd?’
Ik begin me te vervelen, word rusteloos. ‘Nee.’
Hij kijkt me afkeurend aan. ‘Eerst nadenken voordat je antwoord geeft, Smoky. Ik wil wel serieus worden genomen.’
Beschaamd denk ik na. Mijn antwoord rolt traag uit mijn mond. ‘Ik zou zeggen... het personeel.’
Hij wijst naar me. ‘Bingo. En waarom?’
Het antwoord duikt ineens op in mijn hoofd, net als in sommige zaken waaraan ik eerder werkte, wanneer ik ingespannen nadacht. ‘Door wat we zien.’
‘Jazeker. Dat maakt er deel van uit. Ik noem het ‘‘zien, doen, kwijtraken’’. Wat jullie zien, wat jullie doen en wat jullie kwijtraken. Het is een triumviraat.’ Hij telt op zijn vingers af. ‘Als wetsdienaren zien jullie de ergste dingen waartoe de mens in staat is. Jullie doen dingen die een mens nooit zou moeten hoeven doen, van het werken met rottende lijken tot, in sommige gevallen, het doden van een ander mens. Jullie raken dingen kwijt, of het nu iets ongrijpbaars is, zoals onschuld en optimisme, of iets tastbaars, zoals een partner of... je gezin.’
Hij werpt me een blik toe die ik niet kan doorgronden. ‘Dat is waarom ik erbij word gehaald. Dit probleem is de reden dat ik hier ben. Dit probleem is ook wat me ervan weerhoudt mijn werk te doen zoals het zou moeten worden gedaan.’
Nu ben ik niet alleen geïnteresseerd, maar ook verward. Ik kijk hem aan, een teken dat hij verder moet gaan, en hij slaakt een zucht. Het is een zucht die zijn eigen ‘zien, doen, kwijtraken’ lijkt te omvatten en ik denk aan de andere mensen die aan deze kant van het bureau, in deze stoel, hebben gezeten. De beproevingen die hij van anderen aanhoort en mee naar huis neemt.
Ik probeer het voor me te zien, terwijl ik naar hem kijk. Dokter Hillstead, thuis. Ik ben op de hoogte van de basisgegevens, ik heb hem oppervlakkig nagetrokken. Nooit getrouwd, woont in een twee verdiepingen tellend huis met vijf slaapkamers in Pasadena. Rijdt in een Audi-sportwagen – de dokter houdt wel van een snel wagentje onder zijn kont, wat een klein beetje zegt over zijn karakter. Dit zijn echter oninteressante feiten. Niets wat je vertelt wat er gebeurt als hij door de voordeur zijn huis binnengaat en de deur achter zich dichttrekt. Is hij het type vrijgezel dat een maaltijd in de magnetron gooit? Of bereidt hij een steak voor zichzelf en drinkt hij rode wijn aan een onberispelijke eettafel, terwijl Vivaldi op de achtergrond speelt? Misschien trekt hij, wanneer hij thuiskomt, wel een paar pumps aan en verder niets, en doet hij met blote, behaarde benen en al het huishouden.
Deze gedachte spreekt me wel aan, een beetje stiekeme humor. Ik heb tegenwoordig toch al zo weinig reden om te lachen. Ik dwing mezelf me te concentreren op wat hij tegen me zegt.
‘In een normale wereld zou iemand die heeft meegemaakt wat jij hebt meegemaakt nooit teruggaan, Smoky. Als jij een doorsnee-iemand was met een doorsneeberoep, zou je voorgoed uit de buurt blijven van wapens en moordenaars en dode mensen. In plaats daarvan is het juist mijn taak te proberen of ik jou kan helpen daarnaar terug te keren. Dat is wat van mij wordt verwacht. Dat ik gewonde zielen terugstuur naar de oorlog. Melodramatisch misschien, maar waar.’
Nu buigt hij zich een stukje naar me toe en ik voel dat we het eind naderen, het punt waar hij naartoe wil.
‘Weet je waarom ik bereid ben daarnaar toe te werken? Ook al weet ik dat ik misschien iemand terugstuur naar precies datgene wat hem heeft beschadigd?’ Hij zwijgt even. ‘Omdat dat is wat 99 procent van mijn patiënten wil.’
Hij knijpt hoofdschuddend nogmaals in de brug van zijn neus.
‘De mannen en vrouwen die ik spreek, die allemaal mentaal aan diggelen liggen, willen worden gerepareerd zodat ze zich weer in de strijd kunnen mengen. En de waarheid is dat, ongeacht jullie drijfveren, teruggaan – meestal – precies is wat jullie nodig hebben. Weet je wat er gebeurt met de meeste mensen die dat niet doen? Soms krabbelen ze uit zichzelf overeind. Vaak worden ze alcoholist. Een enkeling pleegt zelfmoord.’
Bij deze laatste woorden kijkt hij me recht aan en ik voel een lichte paranoia, vraag me af of hij mijn gedachten kan lezen. Ik heb geen flauw idee waar dit naartoe gaat. Ik ben uit het veld geslagen, voel me een beetje rillerig en totaal niet op mijn gemak. Dit alles ergert me. Mijn reactie op dit ongemakkelijke gevoel is honderd procent Iers, afkomstig van mijn moeders kant: ik word pissig en leg de schuld bij de ander.
Hij steekt een hand uit naar de linkerkant van zijn bureau, pakt een dikke dossiermap die me niet eerder was opgevallen, legt deze voor zich neer en slaat hem open. Ik tuur ingespannen en zie tot mijn verbazing dat mijn naam op het label staat.