Home>>read De Stilte Van De Hel free online

De Stilte Van De Hel(45)

By:Cody McFayden


Dat is iets wat ik dokter Hillstead nooit heb verteld. Ik denk ook niet dat ik dat ooit zal doen. Dat dit, deze intimiteit, niet alleen verontrustend is – maar ook verslavend. Opwindend. Hij jaagt op alles. Ik jaag alleen op hem. Ik vermoed echter dat mijn verlangen naar bloed net zo indringend en krachtig is.

Hij is hier geweest, dus dit is de plek waar ik nu moet zijn. Ik moet hem vinden en zijn schaduwen en maden en gegil omhelzen.

Het eerste wat ik voel is altijd hetzelfde en deze keer vormt daarop geen uitzondering. Zijn opwinding wanneer hij het territorium van iemand anders binnendringt. Menselijke wezens splitsen zichzelf op, creëren ruimten die ze als de hunne beschouwen. Ze spreken onderling af dat ze elkaars bezit respecteren. Dit is vrij basaal, primair haast. Je huis is je thuis. Wanneer de deur eenmaal dicht is, heb je privacy, hoef je het gezicht dat je aan de wereld toont niet op te houden. Andere menselijke wezens komen er alleen binnen wanneer ze worden uitgenodigd. Dit respecteren ze, omdat zij het voor zichzelf ook willen.

Het eerste wat monsters doen, het eerste wat hen opwindt, is die grens overschrijden. Ze gluren door je ramen naar binnen. Ze volgen je tijdens je dagelijkse bezigheden, slaan je gade. Misschien gaan ze zelfs je huis binnen wanneer je er niet bent en lopen ze door jouw privéruimten, raken ze jouw privé-eigendommen aan. Een invasie.

De vernietiging van anderen is voor hen een afrodisiacum.

Ik herinner me het verhoor van een van de monsters die ik heb opgepakt. Zijn slachtoffers waren jonge meisjes. Sommigen waren vijf, sommigen zes, geen van hen was ouder. Ik had foto’s van hen gezien, van voordat het gebeurde – strikken in hun haren en een stralende glimlach. Ik heb foto’s van hen gezien, van nadat het gebeurde – verkracht, gefolterd, vermoord. Kleine lijken die eeuwig blijven schreeuwen. Ik was klaar en stond op het punt de verhoorkamer te verlaten, toen de vraag bij me opkwam. Ik keek hem aan.

‘Waarom zij?’ vroeg ik. ‘Waarom zulke jonge meisjes?’

Hij keek me glimlachend aan. Een brede halloweenglimlach. Zijn ogen waren twee twinkelende, lege waterputten. ‘Omdat dat het slechtste was wat ik kon verzinnen, lieve schat. Hoe slechter...’ hier had hij zijn tong over zijn lippen laten glijden, ‘... hoe leuker.’ Hij had die lege ogen dichtgedaan en zijn hoofd mijmerend heen en weer geschud. ‘Die jonge meisjes... god... dat het zo slecht was, maakte het juist zo verdomde heerlijk!’

Deze behoefte wordt gedreven door woede. Geen lichtelijke ergernis, maar een pure, allesverbrandende razernij. Een voortdurend brandend, knetterend vuur dat nooit dooft. Ik kan het hier voelen. Hoe nauwkeurig hij alles ook had gepland, uiteindelijk had hij in blinde waanzin om zich heen geslagen. Hij was zijn zelfbeheersing kwijtgeraakt.

Dergelijke razernij komt meestal voort uit een extreme vorm van sadisme die in hun jeugd op hen is botgevierd. Harde klappen, folteringen, sodomie, verkrachting. De meeste van deze monsters worden zo gemaakt door hun Frankenstein-ouders. Gestoorde gekken die kinderen naar hun eigen evenbeeld creëren. Ze slaan hun ziel dood en sturen hen er dan op uit om anderen hetzelfde aan te doen.

Niet dat dit in pragmatisch opzicht ook maar enig verschil maakt. Niet bij wat ik doe. De monsters zijn zonder uitzondering reddeloos verloren. Het doet er uiteindelijk niet toe waaróm de hond bijt. Dát hij bijt en zijn tanden scherp zijn, is wat beslissend is voor zijn lot.

Ik leef met deze wetenschap. Dit begrijpen. Het is een ongewenste metgezel die nooit van mijn zijde wijkt. De monsters vormen mijn schaduw en soms heb ik het idee dat ik hen achter me hoor grinniken.

‘Wat voor invloed heeft dat op de lange termijn op je?’ vroeg dokter Hillstead me. ‘Heeft het blijvende emotionele gevolgen?’

‘Ja, natuurlijk. Vanzelfsprekend.’ Het kostte me moeite de juiste woorden te vinden. ‘Niet in de zin van depressiviteit of cynisme. Het is ook niet zo dat je nooit meer gelukkig kunt zijn. Het is...’ Ik knipte met mijn vingers en keek hem aan. ‘Het klimaat van de ziel verandert.’ De woorden waren mijn mond nog niet uit of ik trok een gezicht. ‘Dwaas, poëtisch gelul.’

‘Laat dat,’ had hij me bestraffend toegesproken. ‘Moeten zoeken naar de juiste woorden voor iets is niet dwaas. Dat heet duidelijkheid scheppen. Maak die gedachte eens af.’

‘Nou ja... u weet dat het klimaat van streken die vlak bij de oceaan liggen door de oceaan wordt bepaald? Door die nabijheid? Er kunnen natuurlijk afwijkingen in het weer optreden, maar over het geheel genomen is het constant, omdat de oceaan zo groot is en eigenlijk maar weinig verandert.’ Ik keek hem aan en hij knikte. ‘Dat bedoel ik. Je bent voortdurend in de nabijheid van iets wat gigantisch en duister en verschrikkelijk is. Het gaat nooit weg, het is er altijd. Elke minuut van elke dag.’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Het klimaat van je ziel wordt erdoor beïnvloed. Voorgoed.’