Home>>read De Stilte Van De Hel free online

De Stilte Van De Hel(44)

By:Cody McFayden


‘Eh, ja, dat is goed...’ Mijn antwoord is afwezig en afstandelijk. Ik merk amper dat ze vertrekken. Mijn hoofd is een enorme lege, open vlakte. Mijn blik is gericht op het oneindige.

Want de zwarte trein komt eraan.

Ik hoor hem in de verte, tjoek-a-tjoek-a-tjoek-a-tjoek-a , rook uitbrakend, bestaand uit tanden en hitte en schaduwen.

Ik ben de zwarte trein (zoals ik hem zelf noem) voor het eerst tegengekomen tijdens mijn allereerste zaak. Hij is moeilijk te beschrijven. De trein des levens rijdt op een spoor van normaliteit en realiteit. Dat is de trein waarop het grootste deel van de mensheid meerijdt, van geboorte tot dood. Hij brengt gelach en tranen, moeilijkheden en overwinningen. De passagiers zijn niet volmaakt, maar ze doen hun best.

De zwarte trein is anders.

De zwarte trein rijdt op een spoor dat is gemaakt van krakende, soppende dingen. Het is de trein waarop mensen als Jack jr. meerijden. Het is een trein die wordt voortgestuwd door moord en seks en gekrijs. Het is een lange, duistere, bloed drinkende slang op wielen. Als je van de trein des levens springt en door het bos rent, kun je de zwarte trein vinden. Je kunt langs het spoor lopen, meerennen wanneer hij voorbijkomt, een glimp opvangen van de huilende inhoud van zijn goederenwagons. Spring aan boord, loop door zijn lijkenwagens, langs de fluisteringen en de botten, en je komt bij de machinist van deze trein. De machinist is het monster waarop je jaagt en hij heeft vele gedaanten. Hij kan kort en kaal en veertig zijn. Hij kan lang en jong en blond zijn. Soms, heel soms, is hij een zij. Op de zwarte trein zie je de machinist zoals hij werkelijk is, zonder zijn valse glimlach en driedelig pak. Je staart in het duister en als je op dat moment niet met je ogen knippert, zul je het begrijpen.

De moordenaars op wie ik jaag, zijn vanbinnen niet rustig, glimlachen vanbinnen niet. Elke cel van hun lichaam is een oneindige, eeuwige schreeuw. Ze brabbelen, hebben wijd opengesperde ogen, zijn het kwaad, met bloed bedekt. Ze zijn dingen die masturberen terwijl ze menselijk vlees opschrokken, die extatisch kreunen terwijl ze zichzelf besmeuren met hersenen en uitwerpselen. Hun ziel wandelt niet; die glibbert, kronkelt, kruipt.

De zwarte trein is eenvoudigweg de plek in mijn hoofd waar ik het masker van het hoofd van de moordenaar trek. Waar ik kijk en me niet afwend. Het is de plek waar ik niet terugdeins, geen excuses of redenen zoek, maar in plaats daarvan aanvaard. Ja, zijn ogen zitten vol maden. Ja, hij drinkt de tranen van vermoorde kinderen. Ja, er is daar alleen maar moord.

‘Interessant,’ merkte dokter Hillstead tijdens een van onze sessies op, nadat ik hem over de zwarte trein had verteld. ‘Mijn vraag aan jou, Smoky – en mijn bezorgdheid om jou – draait om het volgende: wat weerhoudt je ervan om nooit meer uit te stappen wanneer je eenmaal aan boord bent gegaan? Wat weerhoudt je ervan om zelf de machinist te worden?’

Ik kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Als je hem ziet – echt ziet – weet je dat dit niet zal gebeuren. Je ziet dat jij niet zo bent. Er zelfs niet bij in de buurt komt.’ Ik draai mijn hoofd om en staar hem aan. ‘Als je de machinist echt ontmaskert, begrijp je dat hij een heel vreemd wezen is. Afwijkend, van een totaal ander ras.’

Hij had me aangehoord, mijn glimlach beantwoord. Zijn ogen waren echter niet overtuigd.

Wat ik hem niet vertelde was dat het niet het grootste probleem was te voorkomen dat je de machinist werd. Het grootste probleem was voorkomen dat je hem bleef zien zoals hij er zonder masker uitzag. Dat kon soms maanden duren, maanden vol nachtmerries waaruit je badend in het zweet bij het aanbreken van de ochtend wakker schrok. Wat Matt altijd het moeilijkste had gevonden waren de lange stiltes. Gesloten ruimtes waarin hij zich niet bij me kon voegen.

Dat is de prijs die je betaalt voor het meerijden op de zwarte trein. Er vormt zich een eenzame plek in je binnenste die normale mensen nooit zullen hebben en waarin niemand ooit kan doordringen. Een stukje van je zondert zich in eenzaamheid af, voorgoed.

Nu ik hier op Annies sterfplaats sta, komt hij op me af gedenderd. Wanneer hij arriveert, kan ik geen anderen om me heen hebben, of ik nu alleen maar toekijk terwijl hij langs me rijdt of van de ene wagon naar de andere loop. Ik word afstandelijk en kil en... onaardig. De enige uitzondering is mijn reisgezel. Iemand die de trein ook begrijpt.

James. Welke gebreken hij verder ook heeft, wat voor eikel hij soms ook kan zijn, James heeft dezelfde gave. Hij kan de machinist ook zien, rijdt mee over het spoor.

Wanneer ik alle metaforen weglaat is de zwarte trein voor mij een plek van intense observatie, in het leven geroepen door een tijdelijke empathie met het kwaad.

Dat is niet prettig.

Ik kijk de kamer rond, neem alles in me op. Ik kan hem voelen, ruiken. Ik moet hem kunnen proeven, horen. Ik kan hem niet wegduwen, ik moet hem juist dichter naar me toe trekken. Als een minnaar.