We komen bij het bureau aan, laten de drukke verkeersstroom achter ons en rijden het rustige parkeerterrein van de sfpd op. Parkeerplekken zijn in San Francisco moeilijk te vinden – moge God degene bijstaan die zo stom is te proberen deze plaatsen in te pikken.
We gaan door een zijdeur naar binnen en wandelen door een gang. Alan zit met Charlie in Jenny’s kantoor. Beiden gaan volledig op in het dossier dat voor hen ligt.
‘Hoi,’ zeg Alan. Ik voel dat hij me opneemt, taxeert. Ik beantwoord zijn blik niet.
‘Al iets van de anderen gehoord?’
‘Ik heb niemand gesproken.’
‘Jij al iets gevonden?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Tot dusver niet. Ik zou graag willen zeggen dat de agenten hier prutsers zijn, maar dat is niet zo. Rechercheur Chang heeft de boel goed onder controle.’ Hij knipt met zijn vingers, glimlacht naar Charlie. ‘O, ja… sorry. En haar trouwe hulpje ook, natuurlijk.’
‘Val dood,’ antwoordt Charlie zonder van de map op te kijken.
‘Ga maar door met je werk. Ik ga James en Leo bellen.’
Hij steekt zijn duim op en leest verder.
Mijn mobieltje gaat. ‘Barrett.’
Ik hoor James’ norse stem. ‘Waar is rechercheur Chang, verdomme?’ snauwt hij.
‘Wat is er aan de hand, James?’
‘De patholoog gaat pas snijden wanneer zij er is. Ze moet als de donder zorgen dat ze hierheen komt.’
Hij hangt op voordat ik iets kan zeggen. Hufter.
‘James heeft je nodig in het mortuarium,’ zeg ik tegen Jenny. ‘Ze willen niet zonder jou beginnen.’
Ze glimlacht even. ‘Ik neem aan dat die eikel chagrijnig is?’
‘Heel erg.’
Ze grijnst. ‘Mooi. Dan ga ik er nu naartoe.’
Ze vertrekt. Tijd om Leo, ons groentje, te bellen. Een gedachte die hier helemaal los van staat terwijl ik zijn nummer intoets: wat voor sieraad draagt hij in dat oor als hij niet werkt? Het mobieltje gaat vijf of zes keer over voordat hij opneemt en wanneer hij dat eindelijk doet, hoor ik iets in zijn stem wat me onmiddellijk alarmeert. Hol en doodsbang. Zijn tanden klapperen.
‘C-C-C-Carnes...’
‘Met Smoky, Leo.’
‘V-v-v-video...’
‘Iets rustiger praten, Leo. Haal diep adem en vertel me dan wat er is gebeurd.’
Als hij verdergaat, fluistert hij bijna. Wat hij zegt, vult mijn hoofd met witte ruis.
‘V-v-video van de m-m-m-m-moord. Verschrikkelijk...’
Alan kijkt me aan, een bezorgde blik in zijn ogen. Hij heeft door dat er iets is gebeurd.
Ik hervind mijn stem. ‘Blijf daar, Leo. Ga niet weg. We komen zo snel mogelijk naar je toe.’
13
Ik herinner me deze wijk nog van die keer dat ik Annie na het overlijden van haar vader had opgezocht. Ze woonde in een torenhoog appartementencomplex dat ook al aan New York deed denken, met enorm luxueuze koopflats, compleet met eetkamer en verzonken bad. We houden voor het gebouw stil.
‘Leuk optrekje, leuke buurt,’ merkt Alan op, terwijl hij door de voorruit omhoog staart naar het gebouw.
‘Haar vader heeft goed geboerd,’ zeg ik. ‘Hij heeft haar alles nagelaten.’
Ik kijk om me heen naar deze schone, veilige omgeving. Hoewel geen enkele wijk in San Francisco echt een voorstad kan worden genoemd, kent de stad wel degelijk zijn ‘betere wijken’. Ze voeren je weg van het lawaai van de stad en de goede wijken liggen zo hoog dat je over de baai kunt uitkijken. Je hebt de oude buurten met hun in victoriaanse stijl opgetrokken huizen en dan heb je de nieuwbouwwijken. Dit is een nieuwbouwwijk.
Niet voor het eerst komt deze gedachte bij me op: geen enkele plek biedt honderd procent bescherming tegen moord. Geen enkele plek. Hoewel het hier minder voorkomt dan in een arme buurt ga je er ook hier evengoed aan dood.
We stappen uit de auto en Alan roept naar Leo: ‘We staan voor de deur, knul. We zijn zo boven.’
We lopen door de voordeur de lobby in. De man bij de receptie kijkt naar ons wanneer we in de lift stappen, maar zegt niets. We gaan zwijgend naar de derde verdieping.
Alan en ik hebben tijdens de rit niets tegen elkaar gezegd en ook nu zeggen we niets. Dit is voor iedereen in het vak het ergste gedeelte van het werk. De realiteit van de gebeurtenis onder ogen krijgen. Bewijsmateriaal verwerken in een lab en bij wijze van oefening in de geest van een moordenaar kijken is één ding. Een lijk zien, het bloed in een kamer ruiken, is iets heel anders. Alan heeft ooit gezegd: ‘Het is het verschil tussen de gedachte aan stront en het eten van stront.’
Charlie zwijgt en kijkt somber. Misschien denkt hij terug aan gisteravond, aan het moment waarop de deurknop werd omgedraaid en hij Bonnie zag liggen.
We stappen op de juiste verdieping uit, lopen door de gang en slaan een hoek om. Leo heeft de flat verlaten. Hij zit op de vloer met zijn rug tegen de muur en zijn hoofd in zijn handen.