Home>>read De Stilte Van De Hel free online

De Stilte Van De Hel(39)

By:Cody McFayden


‘Nog één keer, Smoky,’ zegt dokter Chalmers tussen mijn benen door, nog altijd de rust zelve in deze wervelstroom.

Er klinkt een gutsend, zuigend geluid, en er is pijn en druk, en dan – is ze eruit. Mijn dochter is ter wereld gekomen en de eerste woorden die ze hoort zijn goddeloos. Er valt een diepe stilte, gevolgd door enkele knipgeluidjes en dan iets wat alle pijn en woede en bloed meteen verdrijft. Wat de tijd doet stilstaan. Ik hoor mijn dochter huilen. Ze klinkt net zo kwaad als ik me enkele ogenblikken geleden voelde en het is het prachtigste geluid dat ik ooit heb gehoord, de heerlijkste muziek, een wonder dat mijn voorstellingsvermogen te boven gaat. Ik voel me overweldigd, vind dat mijn hart eigenlijk zou moeten ophouden met kloppen. Ik hoor dat geluid en kijk mijn man aan en begin te janken.

‘Een kerngezonde dochter,’ zegt dokter Chalmers, die ontspannen achteroverhangt terwijl de verpleegsters Alexa schoonmaken en in een doek wikkelen. Chalmers is bezweet en ziet er moe en blij uit. Ik hou van deze man die ik een paar seconden geleden nog wilde slaan. Hij maakt hier deel van uit en ik ben hem heel dankbaar, ook al kan ik niet ophouden met huilen en hem dit zeggen.

Alexa is even na middernacht geboren te midden van bloed en pijn en godslastering, en dat is iets wat je maar een paar keer in je leven meemaakt – een perfect moment.

Ze is eveneens na middernacht gestorven, opgenomen in de baarmoeder van duisternis waaruit ze nooit meer herboren zal worden.

Ik kom happend naar adem, bevend en huilend weer bij. Ik ben nog steeds in Bonnies kamer in het ziekenhuis. Jenny staat over me heen gebogen. Ze maakt een aangeslagen indruk.

‘Smoky! Gaat het?’

Mijn mond voelt aan als rubber. Mijn wangen prikken van het zout uit mijn tranen. Ik voel me vernederd. Ik werp een blik op de deur. Jenny schudt haar hoofd.

‘Er is niemand anders binnen geweest. Hoewel ik er wel iemand bij had gehaald als je niet snel was bijgekomen.’

Ik adem diep in en uit. De lange, gretige teugen lucht die op een paniekaanval volgen. ‘Dank je.’ Ik ga rechtop zitten, op de vloer, en sla mijn handen voor mijn gezicht. ‘Het spijt me, Jenny. Ik zag het niet aankomen.’

Ze zegt niets. Haar stoere uiterlijk is even weggevallen en ze kijkt triest, hoewel niet medelijdend. ‘Het geeft niet.’

Meer zegt ze niet. Ik hap nog steeds naar lucht en mijn ademhaling komt langzaam tot rust. Dan zie ik iets. Net als in de droom verdwijnt de pijn van dat moment als bij toverslag.

Bonnie heeft haar hoofd omgedraaid en kijkt me aan. Er rolt één enkele traan over haar wang. Ik sta op, loop naar het bed en pak haar hand.

‘Dag, lieverd,’ fluister ik.

Ze zegt niets en ik zeg ook niets meer. We kijken elkaar alleen maar aan en laten de tranen over onze wangen stromen. Daar zijn tranen tenslotte voor. Zodat de ziel kan huilen.





12

De bewoners van San Francisco rijden net als New Yorkers en zijn even meedogenloos. Het verkeer is momenteel middelmatig tot zeer druk en tijdens de terugrit naar de sfpd is Jenny in een keiharde strijd verwikkeld met de andere voertuigen. Er klinkt een ware symfonie van getoeter en gevloek. Ik heb een vinger in één oor gestoken, zodat ik Callie kan verstaan met wie ik via mijn mobieltje een gesprek probeer te voeren.

‘Hoe gaat het bij de technische recherche?’

‘Ze zijn goed, honey-love. Erg goed. Ik heb alles nageplozen, maar volgens mij hebben ze in forensisch opzicht werkelijk de onderste steen bovengehaald.’

‘Ik neem aan dat ze niets hebben gevonden.’

‘Hij is erg voorzichtig geweest.’

‘Ja.’ Ik voel een depressieve bui opkomen, duw hem weg. ‘Heb je de anderen gesproken? Al iets van Damien gehoord?’

‘Daar heb ik nog geen tijd voor gehad.’

‘We zijn bijna bij het bureau. Ga verder met wat je aan het doen bent. Ik neem wel contact op met de anderen.’

Ze is even stil. ‘Hoe gaat het met het kind, Smoky?’

Hoe gaat het met het kind? Ik wilde maar dat ik daar een antwoord op had. Dat heb ik echter niet en ik wil er nu ook niet over praten. ‘Ze is er niet best aan toe.’

Ik zet het mobieltje uit voordat ze kan antwoorden en staar door het raam naar de stad waar we doorheen rijden. San Francisco is een doolhof van steile heuvels en eenrichtingswegen, agressieve bestuurders en trams. De stad bezit een zekere nevelige schoonheid die ik altijd heb bewonderd, een unieke individualiteit. Het is een mengeling van beschaving en decadentie die pijlsnel richting de dood of succes voert. Op dit moment komt ze mij iets minder uniek voor. Gewoon een stad waar mensen worden vermoord. Dat heb je nu eenmaal met moorden. Ze kunnen plaatsvinden op de Noordpool of bij de evenaar. Ze worden gepleegd door mannen of vrouwen, jongeren of volwassenen. De slachtoffers kunnen zondaars zijn, maar ook heiligen. Moord komt overal voor en laat overal zijn sporen achter. Ik voel vanbinnen alleen maar duisternis. Geen wit of grijs, slechts een ondoordringbaar inktzwart.