Home>>read De Stilte Van De Hel free online

De Stilte Van De Hel(38)

By:Cody McFayden


Zodra de deur achter ons dichtvalt word ik overvallen door een duizelig gevoel en dan zie ik Bonnies roerloze gedaante. Ze slaapt niet, haar ogen zijn open. Ze reageren echter niet op het geluid van de deur. Ze is klein en tenger, wat nog eens extra wordt benadrukt door zowel het enorme ziekenhuisbed als haar omstandigheden. Ze lijkt wonderbaarlijk veel op Annie. Hetzelfde blonde haar, dezelfde wipneus en felblauwe ogen. Over een paar jaar zal ze bijna een kopie zijn van het meisje dat ik al die jaren terug op de vloer van de toiletten van de middelbare school heb vastgehouden. Ik merk dat ik mijn adem inhoud. Ik adem uit en loop naar haar toe.

Er staan vrijwel geen apparaten rond het bed. Jenny heeft me tijdens de rit verteld dat uitgebreid onderzoek heeft aangetoond dat ze niet is verkracht en geen lichamelijke kwetsuren heeft. Een deel van me is daar dankbaar voor, maar ik weet dat haar wonden veel dieper zitten. Wijdopen en bloederig en geen dokter die ze kan hechten, deze wonden van de ziel.

‘Bonnie?’ Ik praat zacht, ingehouden. Ik heb ergens iets gelezen over praten tegen mensen die in coma liggen, dat ze je kunnen horen en dat het helpt. Dit heeft er veel van weg. ‘Ik ben Smoky. Je moeder en ik waren al heel lang elkaars beste vriendinnen. Ik ben je peettante.’

Geen reactie. Alleen die ogen die naar het plafond staren. Iets anders zien. Misschien niets zien. Ik loop naar de zijkant van het bed. Ik aarzel even voordat ik haar kleine hand in de mijne neem. Een golf van misselijkheid dendert door me heen wanneer ik haar zachte huid aanraak. Dit is de hand van een kind, nog niet volgroeid, een symbool van datgene wat we beschermen en liefhebben en koesteren. Ik heb mijn dochters hand heel vaak zo vastgehouden en er gaapt een leegte in me nu Bonnies hand die plek inneemt. Ik wil iets tegen haar zeggen, maar ben niet zeker van mijn woorden totdat ze over mijn lippen rollen. Jenny is op een afstandje blijven staan en zwijgt. Ik ben me amper van haar aanwezigheid bewust. Mijn woorden klinken zacht en ernstig, het geluid van iemand die bidt.

‘Lieverd, ik wil dat je weet dat ik hier ben om de man te zoeken die jou en je moeder dit heeft aangedaan. Dat is mijn werk. Ik wil dat je weet dat ik weet hoe erg dit is. Hoeveel pijn je vanbinnen hebt. Dat je misschien wel dood wilt.’ Er rolt een traan over mijn wang. ‘Ik heb zes maanden geleden mijn man en dochter verloren door een andere gemene man. Hij heeft mij ook pijn gedaan. Een hele tijd lang deed ik precies wat jij nu doet. Ik wilde in mezelf wegkruipen en verdwijnen.’ Ik zwijg even, haal hortend en stotend adem, knijp voorzichtig in haar hand. ‘Ik wilde je alleen maar laten weten dat ik het begrijp. Blijf daar maar zolang je wilt. Wanneer je klaar bent om naar buiten te komen, zul je niet alleen zijn. Ik zal er voor je zijn. Ik zal voor je zorgen.’ Ik huil nu openlijk en het kan me niets schelen. ‘Ik hield van je moeder, liefje. Ik hield heel veel van haar. Ik wilde maar dat zij en ik meer tijd met elkaar hadden doorgebracht. Dat ik jou vaker had gezien.’ Ik glimlach door mijn tranen heen. ‘Ik wilde maar dat Alexa en jij elkaar hadden gekend. Ik denk dat je haar wel had gemogen.’

De duizeligheid wordt erger en de tranen zijn niet meer te stuiten. Zo gaat dat soms met intens verdriet. Het zoekt net als water een opening, dringt zich door een kier naar buiten totdat deze openscheurt, onverbiddelijk. Beelden van Alexa en Annie flitsen door mijn hoofd. Vanbinnen veranderen ze in een of andere idiote, met knipperende lampen verlichte disco. In een fractie van een seconde dringt tot me door wat er gebeurt. Ik val flauw.

Dan wordt alles donker.

Dit is de tweede droom en hij is prachtig.

Ik lig in het ziekenhuis en worstel met barensweeën. Ik overweeg serieus om Matt te vermoorden voor zijn aandeel in de reden waarom ik hier lig. Ik word in tweeën gekliefd, ik ben kletsnat van het zweet en wanneer ik het niet uitgil van de pijn, knor ik als een varken.

Een menselijk wezen beweegt zich door mijn lijf en wil eruit. Het voelt helemaal niet poëtisch aan, het voelt aan alsof ik een bowlingbal uitpoep. De zogenaamde schoonheid van het baren van een kind ontgaat me volledig, dit ding moet eruit, ik hou van haar ik haat haar ik hou van haar, en dit alles komt tot uiting in mijn getier en gevloek.

De stem van mijn arts klinkt kalm en ik zou hem met alle liefde op zijn stomme, achterlijke kale hoofd willen meppen. ‘Oké, Smoky, ik kan het hoofdje zien! Nog een paar keer persen en ze is eruit. Vooruit, nog even volhouden.’

‘Rot toch op!’ gil ik en dan pers ik. Dokter Chalmers kijkt niet eens op van zijn werk. Hij helpt al heel lang baby’s ter wereld.

‘Je doet het fantastisch, lieverd,’ zegt Matt. Hij houdt mijn hand vast en een deel van me hoopt heel gemeen dat ik zijn botten tot moes knijp.

‘Wat weet jij er nou helemaal van?’ snauw ik. Mijn hoofd klapt achterover door de kracht van de wee en ik vloek als nooit tevoren, godslasterlijk, verschrikkelijk, woorden waarvan een bootwerker het schaamrood op de kaken zou krijgen. De geur van bloed en van de scheten die er tijdens het persen zijn uit gefloept hangt in de kamer. Nergens ook maar enige schoonheid te bekennen, denk ik bij mezelf, en ik ga jullie allemaal vermoorden. Dan nemen de pijn en de druk toe, iets wat ik niet voor mogelijk had gehouden. Ik vloek hartgrondig met zoveel overgave dat mijn hoofd eigenlijk op mijn nek zou moeten ronddraaien.