Ik knik. Ik ken het inderdaad. Je zet je over de eerste schok heen en dan sluit je dat deel van jezelf af dat voelt, zodat je je werk kunt doen zonder te huilen of te kotsen of door te draaien. Je moet in staat zijn gruwelijkheden klinisch te bekijken. Dat is onnatuurlijk.
‘Op een bepaalde manier is het grappig om er zo op terug te kijken. Het is net of ik mijn eigen stem in mijn hoofd hoor, een soort robotachtige monotonie.’ Ze doet het voor. ‘Blanke vrouw, geschatte leeftijd 35 jaar, naakt vastgebonden op bed. Sporen van sneden van de hals tot aan de knieën, waarschijnlijk toegebracht met een mes. Veel sneden lang en oppervlakkig, wat mogelijk op foltering duidt. De holte van de romp...’ Hier hapert haar stem even. ‘... ligt open en is ogenschijnlijk ontdaan van organen. Gezicht van het slachtoffer vertrokken, alsof ze schreeuwend is gestorven. Botten in armen en benen mogelijk gebroken. De moord is zo te zien opzettelijk begaan. Waarschijnlijk langzaam uitgevoerd. Plaatsing van het lichaam duidt op voorbedachte raad en zorgvuldige planning vooraf. Geen crime passionnel.’
‘Vertel daar eens iets meer over,’ zeg ik. ‘Wat voor gevoel kreeg je over hem op de plaats delict, op dat moment?’
Het blijft heel lang stil. Ik wacht en sla haar gade terwijl ze uit het raam tuurt. Dan richt ze haar blik op mij.
‘Door haar lijden is hij klaargekomen, Smoky. Het was de beste seks die hij ooit had gehad.’
Deze zinnen leggen me het zwijgen op. Ze zijn duister, kil en verschrikkelijk.
Ze zijn echter ook een onderdeel van wat ik zocht. Ik denk dat ze waar zijn. Ook al persen ze me leeg en laten ze me hol achter, ik kan hem nu ruiken. Hij ruikt naar parfum en bloed, naar deuropeningen in de schaduw, omzoomd door licht. Hij ruikt naar gelach vermengd met gekrijs. Hij ruikt naar leugens vermomd als de waarheid en naar verval, zichtbaar vanuit een ooghoek.
Hij is nauwkeurig. En hij geniet van de daad.
‘Dank je wel, Jenny.’ Ik voel me leeg en vies en gevuld met schaduwen. Ik voel echter ook dat in mijn binnenste zich iets roert. Een draak. Iets waarvan ik vreesde dat het dood en weg was, uit me weggesnoeid door Joseph Sands. Het is niet helemaal wakker, nog niet. Ik voel het echter wel, voor het eerst in maanden.
Jenny vermant zich. ‘Heel knap gedaan. Je hebt me echt helemaal naar dat moment teruggebracht.’
‘Daar hoefde ik niet veel voor te doen. Je bent de beste getuige die ik me maar kan indenken.’ Mijn reactie klinkt lusteloos. Ik ben ontzettend moe.
We blijven even zwijgend zitten. Nadenkend en piekerend.
Mijn mokkakoffie smaakt me niet langer en Jenny heeft zo te zien ook geen zin meer in haar thee. Dat is het gevolg van de dood en dergelijke verschrikkingen. Ze zuigen de vreugde weg uit elk ogenblik. Het is iets waarmee je als wetsdienaar altijd worstelt. Het schuldgevoel van de overlevende. Het is bijna heiligschennis om even van het leven te genieten, terwijl je over het krijsende einde van dat van een ander praat.
Ik zucht. ‘Kun je me nu naar Bonnie brengen?’
We betalen de rekening en vertrekken. Tijdens de rit zie ik er enorm tegen op om straks in die starende ogen te moeten kijken. Ik ruik bloed en parfum, parfum en bloed. De geur van wanhoop.
11
Ik heb een hekel aan ziekenhuizen. Ik ben blij dat ze er zijn wanneer het nodig is, maar ik heb er maar één goede herinnering aan: de geboorte van mijn dochter. Afgezien daarvan betekent een bezoek aan het ziekenhuis altijd dat ik gewond of ziek ben, of dat iemand die me dierbaar is gewond of ziek is, of dat er iemand dood is. Deze keer vormt geen uitzondering. We zijn in het ziekenhuis omdat we een jong meisje willen zien dat drie dagen aan haar dode moeder vastgeketend heeft gezeten.
Mijn eigen verblijf in het ziekenhuis vormt een surreële herinnering. Een periode van intense, lichamelijke pijn en de hartstochtelijke wens te mogen sterven. Een periode van dagenlang niet slapen, totdat ik van uitputting het bewustzijn verloor. Een periode van in het donker naar het plafond liggen staren, terwijl om me heen apparaten zoemden en de schoenen van de verpleegster klonken als castagnetten in een nachtmerrie. Een periode van luisteren naar mijn eigen ziel, het holle, ruisende geluid dat je ook hoort wanneer je een zeeschelp tegen je oor houdt.
Ik snuif de geur op en huiver inwendig.
‘Hier moeten we zijn,’ zegt Jenny.
De agent voor de deur is alert. Hoewel ik samen met Jenny ben, vraagt hij mijn identiteitspas. Heel goed.
‘Nog andere bezoekers?’ vraagt Jenny.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee. Het is rustig geweest.’
‘Laat niemand binnen zolang wij er zijn, Jim. Het kan me niet schelen wie, begrepen?’
‘Jazeker, rechercheur Chang.’
Hij gaat weer op zijn stoel zitten en vouwt een krant open, en wij gaan naar binnen.