‘Was je bang?’ vraag ik haar.
Ze geeft niet direct antwoord. ‘Ja. Ik was bang. Voor wat we zouden aantreffen.’ Ze kijkt me met een pijnlijk vertrokken gezicht aan. ‘Weet je wat zo gek was? Ik ben altijd bang vlak voordat ik een PD betreed. Ik zit al meer dan tien jaar bij Moordzaken en ik heb alles wel gezien, maar toch ben ik bang, elke keer weer.’
‘Ga verder.’
‘Ik voelde aan de deurknop en kon hem moeiteloos omdraaien. Ik keek iedereen nogmaals aan en deed toen de deur open, wijd open. We hadden allemaal ons wapen in de aanslag.’
Ik verander het perspectief. ‘Wat denk je dat het eerste was wat Charlie opviel?’
‘De stank. Dat moet haast wel. De stank en de duisternis. Alle lampen waren uit, behalve eentje in haar slaapkamer.’ Ze huivert en ik besef dat ze het zelf niet merkt. ‘Vanaf de plek waar we stonden kon je de deur van haar slaapkamer zien. Aan het eind van een gang en vrijwel recht tegenover de voordeur. Het was aardedonker in het appartement, maar de deur van de slaapkamer werd min of meer... omzoomd door licht.’ Ze strijkt met een hand door haar haren. ‘Het deed me denken aan dat “monster in de kast”-gedoe dat ik als kind soms had. Iets wat aan de andere kant van de deur krabbelt en eruit wil. Iets heel engs.’
‘Vertel me eens over de stank.’
Ze trekt een gezicht. ‘Parfum en bloed. Daar rook het naar. De geur van parfum was sterker, maar daarnaast kon je ook het bloed ruiken. Dik en koperachtig. Subtiel, maar ergens ook... provocerend. Verontrustend. Als iets wat je uit een ooghoek kunt zien.’
Ik sla dit stukje informatie in mijn geheugen op. ‘En toen?’
‘We deden wat we in zo’n geval altijd doen. We riepen de naam van de bewoners, controleerden de woonkamer en de keuken. We gebruikten zaklampen, want ik wilde niet dat iemand iets aanraakte.’
‘Dat is heel goed,’ zeg ik met een goedkeurend knikje.
‘Daarna deden we wat het meest logische leek – we liepen naar de slaapkamerdeur.’ Ze zwijgt en kijkt me aan. ‘Voordat we naar binnengingen zei ik al tegen Charlie dat hij handschoenen moest aantrekken, Smoky.’
Ze maakt me duidelijk dat ze wist, aanvoelde, dat er aan de andere kant van die deur een moord was gepleegd. Dat ze met bewijsmateriaal te maken had en niet met overlevenden. ‘Ik weet nog dat ik naar de deurknop keek. Hem niet wilde omdraaien. Ik wilde die kamer niet zien. Ik wilde het niet naar buiten laten.’
‘Ga verder.’
‘Charlie draaide de knop om. De deur zat niet op slot. Het kostte moeite om de deur open te duwen, omdat er een handdoek onder zat gepropt.’
‘Een handdoek?’
‘Gedrenkt in parfum. Die had hij daar neergelegd zodat de stank van het lijk van je vriendin niet naar buiten kon. Hij wilde niet dat iemand haar zou vinden voordat hij er klaar voor was.’
Plotseling wil een deel van me dat dit ophoudt. Wil het opstaan, dit cafeetje uitlopen, in een vliegtuig springen en naar huis gaan. Het gevoel spoelt over me heen, overweldigend bijna. Ik verzet me ertegen.
‘En toen?’ vraag ik haar.
Ze staart zwijgend in de verte. Ziet te veel. Wanneer ze verdergaat, is haar stem vlak en leeg. ‘We zagen het allemaal tegelijk. Ik denk dat dit precies de bedoeling was. Het bed was verschoven, zodat het recht tegenover de deur stond. Dus toen we die opendeden, zagen en roken we alles direct.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Ik weet dat ik aan die witte, witte voordeur dacht. Ik was zo verdomd verbitterd. Het was gewoon te veel om te verwerken. Ik geloof dat we daar wel een minuut hebben gestaan. Alleen maar keken. Charlie was de eerste die het besefte – dat Bonnie nog leefde.’ Ze valt stil en staart naar dat moment. Ik wacht rustig af. ‘Wat ik me herinner is dat ze met haar ogen knipperde. Haar wang lag tegen het gezicht van haar dode moeder en ze leek zelf ook dood. We dachten dat ze dat ook was. Toen knipperde ze met haar ogen. Charlie vloekte en...’ Ze bijt op haar lip. ‘... en begon te huilen. Dat moet trouwens wel tussen ons blijven en de mensen van de uniformdienst die erbij waren, oké?’
‘Maak je geen zorgen.’
‘Dat was onze eerste en – hopelijk – enige grove fout. Charlie rende de kamer in en maakte Bonnie los. Banjerde zo door de plaats delict heen.’ Haar stem klinkt hol en verbijsterd. ‘Hij vloekte aan één stuk door. In het Italiaans. Gek, hè?’
‘Ja.’ Mijn antwoord is zacht. Jenny bevindt zich nu daar, is volledig terug op die plek, in die tijd, en ik wil haar er niet uit losrukken.
‘Bonnie was slap en reageerde niet. Krachteloos. Charlie maakte haar los en vloog met haar het appartement uit. Hij stond al buiten voordat ik ook maar iets kon zeggen of doen. Hij was wanhopig. Ik begreep het wel.’ Haar gezicht vertrekt. ‘Ik heb de uniformen erop uitgestuurd om de ambulancedienst te bellen en de technische recherche en de patholoog, blabla. Ik bleef dus alleen achter met je vriendin. In de kamer die naar dood en parfum en bloed rook. Zo kwaad en zo triest dat ik wel had kunnen kotsen. Ik heb een hele tijd naar Annie staan staren.’ Ze rilt weer. Ze balt haar hand tot een vuist en ontspant hem weer. ‘Is het je wel eens opgevallen, Smoky? Hoe onbeweeglijk en stil de doden zijn? Een levend wezen zou dat soort stilheid nooit kunnen nabootsen. Onbeweeglijk, stil, niemand thuis. Op dat moment heb ik me voor alles afgesloten.’ Ze kijkt me aan en haalt haar schouders op. ‘Je kent dat wel.’