Callie heeft gevraagd of ze me heel even onder vier ogen kon spreken.
‘Goed,’ zegt Callie na een korte stilte. ‘Ik neem aan dat iedereen het nu weet van Marilyn en mij?’
Ik grijns. ‘Zo’n beetje wel, ja.’
Ze zucht, maar het klinkt niet spijtig. ‘Ach, nou ja.’ Ze is heel even stil. ‘Ze houdt van me.’
‘Dat weet ik.’
‘Maar dat is niet waarom ik je heb gevraagd nog even bij me te blijven,’ zegt ze.
‘Nee? Waarom dan wel?’
‘Er is iets wat ik moet doen en... ik ben er nog niet aan toe om dit al met Marilyn te delen. Misschien wel nooit.’
Ik kijk haar niet-begrijpend aan. ‘Wat dan?’
Ze gebaart dat ik dichterbij moet komen. Ik ga op de rand van het bed zitten. ‘Nog ietsje dichterbij.’
Dat doe ik. Ze steekt haar handen naar me uit, pakt voorzichtig de zijkant van mijn armen vast en trekt me tegen zich aan, omhelst me stevig.
Het duurt even voordat ik het doorheb, maar dan begrijp ik het en ik doe mijn ogen dicht en sla mijn armen stevig om haar heen.
Ze snikt. Stil en geluidloos, met alles wat ze in zich heeft.
Ik omhels haar en laat haar huilen, en ik voel me niet triest.
Zulke tranen zijn het niet.
58
Het is vijf uur en James en ik zijn de enigen die nog op kantoor zijn. Een zeldzaam moment. Alle monsters zijn voorlopig te slapen gelegd. We kunnen op tijd weg. Ik ben van plan daar gebruik van te maken.
Ik kijk hoe mijn rapport uit de printer rolt. De laatste pagina is onderweg en dat ene vel papier staat voor het eind van de zaak-Jack jr. Al het bloed en alle ellende en alle levens die te vroeg zijn beëindigd.
Puur symbolisch, natuurlijk. De dingen die hij heeft gedaan en de invloed die deze dingen op ons en anderen zullen uitoefenen, zullen nog jarenlang resoneren en echoën. Hij heeft met een breed zwaard om zich heen gehakt, talloze mensen geraakt waar hij maar kon, en diep. Littekenweefsel mag dan geen zenuwen bevatten, maar het blijft zichtbaar en soms, in de kleine uurtjes, jeukt het als een geamputeerd lichaamsdeel.
Keenan en Shantz bijvoorbeeld. Dat geamputeerde lichaamsdeel jeukt niet alleen, maar doet ook echt pijn.
‘Hier zijn mijn aantekeningen,’ zegt James en ik schrik op. Hij gooit ze op het bureau.
‘Dank je. Ik ben bijna klaar.’
Hij blijft staan en staart ook naar de printer. Weer zo’n zeldzaam moment: James en ik die een aangename stilte delen.
‘We zullen het dus nooit weten,’ zegt hij.
‘Ik denk het niet.’
We delen de zwarte trein en daarom delen we ook dezelfde verwondering, zonder dat we deze in specifieke woorden hoeven om te zetten.
Was er voor Peter Hillsteads vader nog iemand anders geweest? Was er daarvoor een moordzuchtige grootvader of overgrootvader geweest? Als je het spoor helemaal kon volgen naar de tijd toen de forensische wetenschap en vergelijkende databestanden niet bestonden, zou je dan de oceaan oversteken en jezelf in door gaslampen verlichte straatjes met kinderkopjes bevinden?
Wegrennend voor een man zonder gezicht met een glimmende scalpel in zijn hand en een hoge hoed op?
Zou je dan eindelijk het gezicht zien van die angstaanjagende legende?
Waarschijnlijk niet.
Alleen zullen we dat nooit helemaal zeker weten.
Doordat we accepteren dat dergelijke vragen onbeantwoord blijven, doordat we kunnen weglopen zonder ooit nog om te kijken, zijn we in staat ons gezonde verstand te bewaren.
De laatste pagina glijdt uit de printer.