‘Ik heb eraan gedacht, ja.’
Ze knikt en zwijgt dan, kijkt naar iets of iemand die ik niet kan zien. Ik krijg een beetje een déjà vu-gevoel; ze is nu net dokter Hillstead en probeert te beslissen welke weg ze zal inslaan. ‘Smoky, dat heeft niets met zwakte te maken, honey-love. Het zou pas zwak zijn wanneer je echt de trekker overhaalt. Huilbuien, nachtmerries, depressie, de gedachte aan zelfmoord, dat zijn geen van alle tekenen van zwakte. Het betekent alleen dat je verdriet hebt. Iedereen heeft wel eens verdriet, zelfs Superman.’
Ik kijk haar aan en weet niet wat ik moet zeggen. Totale verwarring en ik kan niets bedenken. Dit is iets wat Callie normaal gesproken gewoon niet doet en ik ben verrast. Ze werpt me een glimlachje toe.
‘Je moet eroverheen komen, Smoky. Niet alleen voor jezelf. Ook voor mij.’ Ze neemt een slok. ‘Jij en ik, we zijn precies hetzelfde. We zijn altijd succesvol geweest. Alles is ons altijd goed afgegaan. We zijn goed in wat we doen – verdomme, we zijn altijd goed geweest in alles wat we deden, weet je.’
Ik knik, nog steeds sprakeloos.
‘Ik zal je eens iets vertellen, honey-love, iets heel filosofisch. Noteer het in je agenda, want ik ben niet iemand die snel in het openbaar diepzinnig gaat zitten doen.’ Ze zet haar drankje neer. ‘Een heleboel mensen geloven in dat uitgekauwde oude idee: we beginnen allemaal onschuldig en met een jeugdig enthousiasme, en we stompen uiteindelijk allemaal af. Niets wordt ooit nog zo goed als vroeger, blabla. Ik heb altijd gedacht dat dit een hoop gezeik was. Niet alle levens beginnen zo onschuldig als bij Norman Rockwel, toch? Vraag maar aan ieder willekeurig kind in Watts. Ik heb altijd gedacht dat het er niet zozeer om gaat dat we leren dat het leven ellendig is. Het gaat erom dat we leren dat het leven ook pijn kan doen. Is dat nog een beetje te volgen?’
‘Ja.’ Ik luister gebiologeerd.
‘De meeste mensen worden al vroeg in hun leven gekwetst. Jij en ik – wij hebben geluk gehad. Heel veel geluk. Door wat we doen zien we de pijn van anderen, maar we zijn zelf altijd buiten schot gebleven. Nooit echt zelf getroffen. Neem jou nu – je hebt de liefde van je leven gevonden, hebt een prachtig kind gekregen en was een fantastische fbi -agent, en een vrouw nog wel, een stralende, rijzende ster aan het firmament. En ik? Ik heb het ook bepaald niet slecht gedaan.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Ik ben nooit naast mijn schoenen gaan lopen, maar eerlijk gezegd heb ik de mannen altijd voor het oprapen gehad en heb ik de mazzel dat ik niet alleen een mooi lijf heb, maar ook nog eens een goed stel hersens. Bovendien ben ik goed in wat ik hier bij de fbi doe. Heel goed.’
‘Dat ben je zeker,’ zeg ik instemmend.
‘Maar zie je, dat is het hem nu juist, honey-love. Jij en ik hebben nooit echt een tragedie meegemaakt. In dat opzicht lijken we veel op elkaar. Totdat jij plotseling niet langer onaantastbaar bleek te zijn.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Op het moment dat dit gebeurde, was ik niet langer onverschrokken. Niet meer. Ik was bang, heel bang, voor het eerst in mijn leven. Echt voor het eerst. En sindsdien ben ik bang gebleven. Omdat jij beter bent dan ik, Smoky. Dat ben je altijd geweest. Als het jou kan overkomen, kan het mij zeker ook overkomen.’ Ze leunt achterover in haar stoel en legt haar handen plat op de tafel. ‘Einde van mijn toespraak.’
Ik ken Callie nu al een hele tijd. Ik heb altijd geweten dat ze nooit in kaart gebrachte diepten bezit. Het mysterie van die diepten, af en toe even bespeurd, maar nooit onthuld, heeft voor mij altijd deel uitgemaakt van haar charmes, haar kracht. Nu is het gordijn even geweken. Het is net als de eerste keer dat je iemand naakt mag zien. Het heeft te maken met vertrouwen en raakt me op een manier die me knikkende knieën geeft. Ik buig me een stukje naar voren en grijp haar hand.
‘Ik zal mijn best doen, Callie. Meer kan ik je niet beloven. Maar beloven doe ik het.’
Ze knijpt even in mijn hand en trekt zich dan los. Het gordijn valt weer dicht. ‘Wel een beetje opschieten, graag. Ik vind het heerlijk om arrogant en ongenaakbaar te zijn, en dat ik dat gevoel nu niet heb is jouw schuld.’
Ik kijk glimlachend naar mijn vriendin. Dokter Hillstead had me eerder gezegd dat ik sterk was. In dat opzicht is Callie echter altijd stiekem mijn heldin geweest. Mijn botte patroonheilige van de oneerbiedigheid. Ik schud mijn hoofd. ‘Ik ben zo terug,’ zeg ik. ‘Ik moet even naar het toilet.’
‘Vergeet niet de bril omlaag te doen,’ zegt ze.
Ik zie het wanneer ik het toilet uit kom en iets zegt me dat ik moet blijven staan.
Callie heeft me nog niet gezien. Haar aandacht is gevestigd op een voorwerp in haar hand. Ik doe een stap opzij, zodat de deur me enigszins aan het zicht onttrekt en sla haar gade.