Ik ben ijselijk kalm. Zijn woorden doen me niets. ‘Dat weet je best, Peter.’
‘Heb je het dossier ooit gelezen? Helemaal, bedoel ik? Inclusief de aantekeningen over de manier waarop hij zich toegang tot jouw huis had verschaft?’
‘Ik heb het dossier gelezen. Afgezien van het ballistisch rapport dat jij eruit had verwijderd, natuurlijk. Hoezo?’ Stilte. Ik meen hem te horen glimlachen. ‘Kun je je nog herinneren of er sporen zijn aangetroffen van geforceerde sloten of iets dergelijks?’
Ik sta op het punt hem mee te delen dat dit alles me stierlijk verveelt. Dat ik wil weten waar hij is. Iets weerhoudt me er echter van. Ik denk na over wat hij heeft gezegd en probeer me weer voor de geest te halen wat ik heb gelezen. Dan weet ik het weer. ‘Die waren er niet.’
‘Dat klopt. Wil je ook weten waarom?’
Ik reageer niet.
Ik denk aan Ronnie Barnes, aan de data. Barnes stierf op de negentiende en Sands vermoordde mijn gezin op de negentiende.
‘Om de meest voor de hand liggende reden, Smoky. Hij had een sleutel. Waarom zou je een slot forceren, wanneer je ook gewoon door de deur naar binnen kunt?’ Hij lacht. ‘Eén keer raden hoe hij aan die sleutel is gekomen.’ Een korte stilte. ‘Tja, die had hij natuurlijk van mij gekregen, mijn lieve Smoky. Van mij.’
Mijn reactie wordt weerspiegeld in de ogen van James en Alan. Alan doet een stap achteruit en kijkt heel, heel behoedzaam. Dat verbaast me niets. Het verlangen iemand te vermoorden, dat nu zinderend door mijn lijf schiet en de plaats van het bloed in mijn aderen inneemt, maakt ook mij bang.
In mijn hoofd klinkt het gedonder van geweerschoten. Mijn ogen branden en mijn woede... mijn woede is dezelfde woede die ik ook voelde toen ik vastgebonden op ons bed lag en Joseph Sands Matt pijn deed en doodde.
Matt en Alexa, de twee grootste liefdes van mijn leven. De littekens die mijn gezicht en lichaam verminkten, die om mijn hart knelden en mijn ziel bijna verwrongen. Maandenlang nachtmerries, schreeuwend wakker worden, een oceaan van tranen. Begrafenissen en grafstenen, de geur van de aarde van de begraafplaats. Sigaretten en wanhoop en de vriendelijkheid van onbekenden.
Het monster dat aan de andere kant van de lijn glimlacht heeft zoveel ellende veroorzaakt. Don Rawlings. Mij. Bonnie. Hij heeft onze hoop met zijn handen verkruimeld als brood en deze kruimels gevoerd aan dingen die door het donker sluipen. Hij heeft zich gevoed met onze pijn als een lijkenetende geest aan een graf.
Hij belichaamt niet al het kwaad op de wereld. Dat weet ik. Op dit moment is hij in mijn wereld echter wel de bron. De bron van mijn verkrachting, Matts geschreeuw, de verbaasde blik toen mijn kogel Alexa doodde. Hij is de bron van de dode baby’s over wie Don Rawlings droomt, van de dood van mijn beste vriendin, van Callie in het ziekenhuis en de grauwe uitputting van zijn wegkwijnende moeder, een oeroude roos.
‘Waar ben je?’ fluister ik.
Ik voel dat hij glimlacht. ‘Ik heb, geloof ik, een gevoelige plek geraakt. Mooi.’ Hij zwijgt even. ‘Dat was je laatste test, Smoky. Als je Sands zou overleven, was je echt mijn Abberline.’ Zijn stem klinkt haast vriendelijk.
Weemoedig.
‘Waar ben je?’ vraag ik nogmaals.
Hij lacht. ‘Ik zal je zo vertellen waar ik ben, maar ik wil je eerst aan iemand voorstellen. Zeg eens dag tegen Special Agent Barrett.’
Ik hoor dat er iemand anders aan de telefoon komt. ‘S-smoky?’
Ik voel een schok, als van een accu.
Elaina. Alles is zo snel gegaan dat er nog geen vervanging voor Keenan en Shantz was geregeld. Ik vervloek mezelf inwendig: stom, stom, stom!
‘Ze is hier bij me, Smoky. Samen met iemand anders, een veel kleiner iemand. Iemand die niet aan de telefoon kan komen, omdat, tja, omdat ze tegenwoordig niet meer praat.’ Hij lacht. ‘Kun je “déjà vu” zeggen?’
Ik verdrink. Ik word omgeven door lucht, maar kan niet ademhalen. De tijd verstrijkt nu op het ritme van mijn hartslag, de ene trage de-doenk na de andere. Wat ik nu voel is geen angst, maar ontzetting. Een ziel verwringende, maag omdraaiende, hysterische, wauwelende ontzetting. Tot mijn stomme verbazing klinkt mijn stem echter rustig.
‘Waar ben je, Peter? Vertel het me, dan kom ik naar je toe.’ Ik vraag hem niet hen niets aan te doen. Ik zou hem toch niet geloven.
‘Dit zijn de regels, Smoky. Ik ben in mijn eigen huis. Elaina is naakt en ligt vastgebonden op mijn bed. De kleine Bonnie zit knus bij me op schoot. Komt dit je bekend voor? Als je hier over 25 minuten niet bent, dood ik Elaina en bevindt Bonnie zich kort daarna in een situatie die haar heel bekend zal voorkomen. Als ik ook maar één agent of lid van het swat -team zie, of zelfs alleen maar vermoed dat ze er zijn, dood ik hen allebei. Je mag je eigen team meebrengen, maar verder is dit iets tussen jou en mij. Begrepen?’