‘Dus stemde ik toe. Hij heeft woord gehouden. Hij heeft me nooit meer geslagen. Hij sliep in zijn eigen kamer, ik in de mijne. Natuurlijk sliep Peter bij hem op de kamer. Alleen maar om er zeker van te zijn dat ik hem niet midden in de nacht zou meenemen. Zo sluw en voorzichtig was hij wel. Peter groeide op en tegen de tijd dat hij vijf was, had ik mezelf min of meer wijsgemaakt dat alles beter ging. Dat het leven normaal was. Niet geweldig, maar leefbaar. Wat was ik toch een dwaas kind. Al snel zou alles verslechteren. Hoewel hij me niet langer mishandelde, was wat hij toen deed nog vele malen erger.’ Hier zwijgt ze. Ze glimlacht vluchtig. ‘Het spijt me, maar ik moet eerst een kop koffie hebben voordat ik verderga. Weten jullie allemaal zeker dat jullie niets willen hebben?’
Ik begrijp dat ze zich dan beter op haar gemak zou voelen. ‘Ik lust wel een kopje,’ zeg ik glimlachend tegen haar.
Jenny en Don sluiten zich daarbij aan, en Alan vraagt een glas water. Alleen James slaat het aanbod af.
‘Geloof jij dit allemaal?’ fluistert Alan tegen me wanneer Patricia in de keuken is.
‘Ik denk het wel,’ zeg ik na een tijdje. Ik kijk hem aan. ‘Ja. Ik geloof haar.’
Ze komt terug met een dienblad met de drankjes en deelt die uit. Dan gaat ze weer zitten en ze kijkt naar Alan. ‘Ik heb gehoord wat u zojuist zei.’
Hij kijkt verrast en opgelaten. Twee emoties die Alan normaal gesproken zelden ervaart. ‘Sorry, juffrouw Connolly. Het was niet mijn bedoeling u te beledigen.’
Ze kijkt hem glimlachend aan. ‘Ik ben ook niet beledigd, meneer Washington. Als je één ding leert van het leven met een slechte man, dan is het wel hoe je een goede man kunt herkennen. U bent een goed mens. Bovendien is de vraag terecht.’ Ze draait zich om op haar stoel zodat ze met haar zij naar ons toe zit. ‘Zou u de rits van mijn jurk willen openmaken, Special Agent Barrett? Tot halverwege is ver genoeg.’
Met gefronste wenkbrauwen sta ik op. Ik aarzel.
‘Het is goed. Toe maar.’
Ik trek de rits open. Bij de aanblik van haar rug doe ik onwillekeurig even mijn ogen dicht.
‘Fraai, hè?’ zegt Patricia. ‘Toe maar, trek maar open, laat het hun maar zien.’
Op het deel van Patricia’s rug dat nu is ontbloot is een enorme hoeveelheid oud littekenweefsel zichtbaar. Ondanks mijn afschuw bekijk ik het onbewogen en objectief. Ik merk op dat de verwondingen op verschillende manieren en op verschillende tijdstippen zijn toegebracht. Waarschijnlijk in een tijdsbestek van vele jaren. Sommige zijn rond: brandplekken van sigaretten. Andere zijn lang en dun: snijwonden. Ik vermoed dat veel littekens door een zweep zijn veroorzaakt. Iedereen kijkt, maar niet lang. Dit bewijs dat ze de waarheid spreekt, maakt haar verhaal driedimensionaal. Het is een verschrikkelijke aanblik. Ik vouw de panden van haar jurk terug en trek de rits weer dicht.
De stilte die nu valt is somber en ongemakkelijk. Alan is degene die als eerste iets zegt.
‘Het spijt me dat u dit hebt moeten doorstaan,’ zegt hij. ‘En het spijt me dat ik aan uw verhaal twijfelde.’
Patricia Connolly glimlacht en kijkt hem aan. In die glimlach is heel even het meisje zichtbaar dat ze vroeger was. ‘Dat is heel vriendelijk van u, meneer Washington.’ Ze vouwt haar handen op haar schoot in elkaar. Neemt even de tijd om moed te verzamelen om door te kunnen gaan.
‘U moet goed begrijpen dat ik pas veel later doorkreeg waarmee hij bezig was. Toen het al te laat was. Keith zat ’s avonds urenlang met Peter in de kelder. Hij sloot de deur altijd af. In het begin was het net of Peter had gehuild wanneer hij weer bovenkwam. Binnen een jaar hadden de tranen echter plaatsgemaakt voor een brede lach. En weer een jaar later was zijn gezicht uitdrukkingsloos, totaal nietszeggend. Behalve dan de blik in zijn ogen. Arrogant. Toen hij tien was, verdween ook de arrogantie. Toen was hij net als alle andere gewone jongetjes van tien. Slim, grappig. Hij kon je aan het lachen maken.’
Ze schudt haar hoofd.
‘Dit is allemaal achteraf gezien, natuurlijk. Indertijd drongen de veranderingen die in hem plaatsvonden niet echt tot me door. In mijn achterhoofd bleef het echter knagen.
Al die jaren hield Keith zich aan zijn woord. Hij raakte me niet aan. Deed geen poging om seks met me te hebben. Het was alsof ik voor hem niet langer bestond. Wat ik prima vond. Behalve dan... behalve...’
De emoties die haar nu overspoelen duiken heel plotseling op, als een zomerse onweersbui. Dikke tranen biggelen over haar gezicht.
‘Behalve dan dat het egoïstisch van me was, heel egoïstisch. Hij liet me inderdaad met rust. Maar dat was alleen omdat hij het te druk had met Peter. En ik, ik vroeg nooit iets, bemoeide me nergens mee, deed helemaal niets. Ik had mijn zoon zonder slag of stoot aan hem overgeleverd.’ In haar stem klinkt zelfverachting door. ‘Welke moeder doet nu zoiets?’