Natuurlijk kan het ook negatief uitpakken. Als je er bijvoorbeeld niet in slaagt de moordenaar te pakken. De stank blijft hangen, maar dan zonder de beloning die hem gewoonlijk verdrijft. Toch ga je door en ben je bereid dit risico te nemen.
Het is een beroep waarbij je langs de rand van de afgrond werkt. Het percentage zelfmoorden is hoog. Net als bij elk beroep waarbij mislukking zo’n enorm zware verantwoordelijkheid met zich mee torst.
Al deze dingen schieten door mijn hoofd, maar het raakt me niet. Op dit moment doen mijn littekens er niet toe. Ik bevind me namelijk in die bewuste mentale staat.
Ik heb boeken en films over seriemoordenaars altijd heel fascinerend gevonden. Schrijvers en regisseurs vinden het blijkbaar noodzakelijk om een spoor van broodkruimels uit te zetten dat hun held kan volgen. Een logische reeks van gevolgtrekkingen en aanwijzingen die in een helder verlicht aha-moment naar het hol van het monster leidt.
Soms gaat het inderdaad zo. Meestal echter niet. Ik herinner me een zaak die ons allemaal horendol maakte. De dader vermoordde kinderen en na drie maanden hadden we nog steeds geen enkele aanwijzing. Niet één. Op een ochtend werd ik gebeld door de lapd – hij had zichzelf aangegeven. Zaak gesloten.
In het geval van Jack jr. hebben we een heel scala aan tastbare bewijzen afgewerkt en een lange zoektocht aan de geheimen van ‘IP-nummers’ gewijd. Hij heeft zich in een kostuum gehuld, afluisterapparatuur en zendapparaatjes geplaatst, bondgenoten gezocht. Hij is briljant geweest.
Uiteindelijk zal de oplossing waarschijnlijk op slechts twee factoren berusten: een stuk koeienvlees en een onopgeloste zaak van twintig jaar terug die in vicap- stof lag te verjaren.
Ik heb door de jaren heen geleerd dat er slechts één waarheid is die telt, en die schept de orde die ik nodig heb: opgepakt is opgepakt en opgepakt is goed. Punt uit.
Alans mobieltje gaat. ‘Ja,’ zegt hij. Zijn ogen gaan dicht en de angst slaat me om het hart, maar dan gaan ze weer open en zie ik de opluchting op zijn gezicht. ‘Bedankt, Leo. Fijn dat je me hebt gebeld.’ Hij verbreekt de verbinding. ‘Ze is nog niet bij kennis, maar haar situatie wordt niet langer kritiek genoemd, maar stabiel. Ze ligt nog steeds op de intensive care, maar de chirurg heeft Leo zelf verteld dat “overlijden geen optie meer is, tenzij er iets heel onverwachts gebeurt”.’
‘Callie redt het wel. Ze is veel te koppig,’ zeg ik.
James zegt niets en de stilte keert terug. We rijden door.
‘Hier is het,’ mompelt Jenny.
Het huis is oud en een beetje vervallen. De tuin is onverzorgd, maar nog niet helemaal dood. Een beeld dat symbolisch is voor de sfeer die om het huis en de tuin hangt: ten dode opgeschreven, maar ze weten het nog niet. We stappen uit de auto en lopen naar de deur. Voordat we kunnen aankloppen, gaat hij al open.
Patricia Connolly ziet er oud en vermoeid uit. Ondanks haar vermoeidheid zijn haar ogen alert.
Angstig.
‘Jullie zijn zeker van de politie,’ zegt ze.
‘Dat klopt, mevrouw,’ beaam ik. ‘En van de fbi .’ Ik laat haar mijn pas zien, en stel mezelf en de anderen voor. ‘Mogen we misschien even binnenkomen, mevrouw Connolly?’
Haar wenkbrauwen vormen een rechte streep wanneer ze me aankijkt. ‘Dat mag, zolang u me niet met mevrouw Connolly aanspreekt.’
Ik probeer niet verbaasd te kijken. ‘Wat u wilt. Hoe mag ik u dan wel aanspreken?’
‘Juffrouw Connolly. Connolly is mijn meisjesnaam, niet die van mijn echtgenoot zaliger. Moge hij branden in de hel.’ Ze zet de deur wijder open, zodat we naar binnen kunnen. ‘Kom maar binnen.’
Vanbinnen is het huis schoon en opgeruimd, maar karakterloos. Alsof er slechts uit gewoonte voor wordt gezorgd. Het voelt tweedimensionaal aan.
Patricia Connolly gaat ons voor naar de woonkamer en gebaart dat we kunnen gaan zitten. ‘Willen jullie misschien iets drinken?’ vraagt ze. ‘Ik heb helaas alleen water en koffie.’
Ik kijk naar de leden van mijn team, die allemaal ontkennend hun hoofd schudden. ‘Nee, dank u wel, juffrouw Connolly. We hoeven helemaal niets.’
Ze knikt en tuurt omlaag naar haar handen. ‘Goed, vertelt u me dan maar waarom u hier bent.’
Tijdens het praten blijft ze naar haar handen staren, niet in staat me aan te kijken. Ik besluit op mijn gevoel af te gaan. ‘Waarom denkt u dat we hier zijn, juffrouw Connolly?’
Haar hoofd vliegt met een ruk omhoog en ik zie dat ik het bij het rechte eind heb. In haar ogen glinstert een schuldgevoel.
Ze is echter nog niet bereid erover te praten. ‘Ik heb geen flauw idee.’
‘U liegt,’ zeg ik. De hardheid van mijn stem verrast me. Ook op Alans gezicht verschijnt een verbaasde uitdrukking.
Ik kan het niet helpen. Ik ben het gehannes meer dan zat. Ik zit boordevol woede en kook bijna over. Ik buig me een stukje voorover en kijk haar recht aan. Ik wijs kwaad met een vinger in haar richting. ‘We zijn hier vanwege uw zoon, juffrouw Connolly. We zijn hier vanwege een vrouw, moeder van een dochter en een vriendin van me, die is verkracht en opengereten als een neergeschoten hert. Vanwege haar dochter, die drie dagen lang aan haar stoffelijk overschot vastgebonden heeft gezeten.’ Mijn stem klinkt steeds hoger. ‘We zijn hier vanwege een man die vrouwen martelt. Vanwege een fbi -agent, ook een vriendin van me, die in het ziekenhuis ligt en mogelijk voor de rest van haar leven verlamd is. We zijn hier vanwege...’