Ik zie haar.
Ik zit gevangen in een luchtbel van stilte. Stilte die voortvloeit uit shock.
Callie ligt boven aan de trap, op de vloerbedekking, met haar haren uitwaaierend om haar hoofd. Haar ogen zijn dicht.
Op haar borst een uitdijende rode vlek.
‘Bel het alarmnummer, Alan...’ fluister ik. Dan krijs ik: ‘911! 911! 911 godverdomme!’
46
Ik zit in Tommy’s auto en we racen naar het ziekenhuis. Ik tril over mijn hele lichaam, ongecontroleerd.
Ik kan geen gedachten formuleren. De angst stroomt schokkend door me heen, enorme adrenalinestoten.
Alan is bij Elaina en Bonnie gebleven, en zal zich over de ene levende verdachte ontfermen. Hij heeft niets tegen me gezegd, maar dat was ook niet nodig. Het was in zijn ogen te lezen.
Het feit dat Tommy iets zegt dringt door de nevel in mijn hoofd heen.
‘Ik heb de wond gezien, Smoky. Ik weet het een en ander van wonden af. Ik kan je niet zeggen of ze het redt of niet. Het enige wat ik je kan zeggen is dat het schot niet per se dodelijk hoeft te zijn.’ Hij draait zijn hoofd om en kijkt me aan. ‘Hoor je me?’
‘Ja, goddomme! Ik hoor je heus wel!’ Het komt er schreeuwend uit. Ik weet niet waarom. Ik ben niet boos op Tommy.
‘Toe maar, schreeuw maar, Smoky. Doe wat je moet doen.’ Zijn stem klinkt stoïcijns. Om een of andere reden maakt dit me razend.
‘Altijd koel, kalm en beheerst, hè?’ Ik kan mezelf niet tegenhouden. Ik zit vol vergif, bitter en razend en overweldigend, en het moet eruit. ‘Denk je soms dat je iets bijzonders bent, omdat je een robot bent?’
Geen reactie.
‘Zo bijzonder kun je anders niet zijn! Je bent namelijk wel uit de geheime dienst geflikkerd, hè? Stomme nul die je bent!’ Hij knippert niet eens met zijn ogen. Ik begin tegen hem te krijsen. ‘Ik heb nu wel zo enorm de pest aan je! Hoor je me! Je betekent helemaal niets voor me! Mijn vriendin ligt op sterven en jij doet net alsof dat niets betekent, dus beteken jij niets voor mij en ik haat je en...’
Mijn stem slaat om in een kreun. Het gif is weg. Wat ik nu voel is die oude bekende: verdriet. Ik draai verwoed het raampje open en geef vervolgens op straat over. Een pijnscheut schiet door mijn hoofd.
Ik laat me achteroverzakken, uitgeput door mijn emoties. Tommy steekt een hand uit en doet het handschoenenkastje open. ‘Hier liggen papieren zakdoekjes.’
Ik pak er een paar. Veeg mijn gezicht schoon.
We rijden verder.
‘Het spijt me,’ zeg ik ongeveer anderhalve kilometer verderop met een klein stemmetje.
Hij kijkt naar me, glimlacht vriendelijk. ‘Maak je daar alsjeblieft geen zorgen over.’
Wanneer ik begin te huilen, legt hij een hand op mijn knie. Die blijft daar liggen tijdens de rest van onze dodemansrit naar het ziekenhuis.
47
Het is rustig in de kapel van het ziekenhuis. Ik heb hem helemaal voor mij alleen. Callie wordt geopereerd en er is nog geen nieuws. Iedereen is er. Leo, James, Alan, Elaina, Bonnie. AD Jones is onderweg.
Ik zit geknield te bidden.
Ik heb nooit geloofd in de letterlijke God in wie de meeste mensen geloven. Iemand daarboven, almachtig, heersend over het heelal.
Ik geloof wel dat er iets is. Iets wat niet echt in ons is geïnteresseerd, maar van tijd tot tijd wel graag even een blik op ons werpt. Om te zien waarmee wij mieren bezig zijn.
Ik kniel neer en sla mijn handen in elkaar, omdat dit wellicht zo’n moment is.
Ik zit onder het bloed en stukjes hersens. Ik ben van top tot teen bedekt met geweld.
Toch buig ik mijn hoofd en ik bid, een aanhoudend, wanhopig gemompel.
‘Oké, Matt is dus van me weggenomen, en mijn dochter, en mijn beste vriendin. Ik word aan flarden gesneden en gruwelijk verminkt en heb nachtmerries waarvan ik schreeuwend wakker word. Ik heb al zes maanden lang verdriet en wil het liefst dood. Bonnie kan niet praten vanwege ondenkbare gruwelijkheden waarop een of andere psychopaat haar heeft vergast. O ja, en Elaina, een van de zuiverste wezens die ik ken, een vrouw van wie ik houd, heeft kanker.’ Ik zwijg even en veeg met een bevende hand een traan uit mijn oog. ‘Met dat alles moet ik leren leven. Het heeft even geduurd, maar ik begin eraan te wennen.’ Een traan die ik heb gemist rolt over mijn wang. Ik knijp in mijn handen tot ze pijn doen. ‘Maar dit? Nee. Absoluut niet. Dit gaat te ver. Niet Callie. Ik wil dus iets afspreken. Bent u er klaar voor?’ Ik hoor hoe ellendig en smekend mijn stem klinkt. ‘Laat haar leven, dan kunt u met mij doen wat u wilt. Wat dan ook. Maak me blind. Kreupel. Geef me kanker. Brand mijn huis maar plat, laat me oneervol worden ontslagen door de fbi . Drijf me tot waanzin. Dood me. Maar laat haar leven. Alstublieft.’
Dan breekt mijn stem en ook ik ga kapot. Er knapt iets in me. Door de pijn die dit veroorzaakt tuimel ik voorover en ik moet mijn handen uitsteken om te voorkomen dat ik val. Ik zit nu op handen en knieën, en zie hoe mijn tranen op de tegelvloer van de kapel vallen. ‘Moet ik voor u kruipen?’ fluister ik. ‘Moet ik door iemand, door tien personen, worden verkracht en verminkt? Prima. Als u haar maar laat leven.’