‘Smoky!’
Ik reageer direct alert. Het is Elaina en ze klinkt doodsbang. ‘Wat is er, Elaina?’
‘Er sluipen drie mannen buiten rond het huis. In de achtertuin. Jong, zo te zien.’
Er trekt een angstige huivering door mijn lichaam. Ik denk aan Ronnie Barnes. Houdt dit daarmee verband? Heeft Jack jr. andere ‘geestverwanten’ gevonden? Een eigen leger van psychopaten gecreëerd? Of ben ik nu gewoon paranoïde?
Paranoïde? Wanneer het Jack jr. betreft? Onmogelijk.
Ik denk terug aan wat ik tegen Alan heb gezegd, dat Elaina in fysiek opzicht niets te vrezen had, en word misselijk van de consequenties die deze misvatting mogelijk met zich meebrengt.
Ik zet het op een lopen, laat de lift voor wat hij is en vlieg de trap op. Callie volgt me op de voet. ‘Elaina, wat doen de agenten die voor je huis staan?’
Stilte.
‘Hun auto staat er. De agenten zie ik niet.’
‘Heb je een wapen in huis? Een pistool?’
‘Ja. Boven, in de kledingkast.’
‘Ga het halen en sluit je dan met Bonnie op in de badkamer. Ik ga Alan halen, we zijn over ongeveer vijftien minuten bij jullie.’
‘Ik ben bang, Smoky.’
Ik doe heel even mijn ogen dicht, maar blijf doorrennen. ‘Bel de politie en pak dat pistool. We komen eraan, Elaina.’
Ik verbreek de verbinding en haat mezelf erom. Ik doe het echter om haar tot actie te dwingen. Enkele ogenblikken later storm ik door de deur van ons kantoor. De uitdrukking op mijn gezicht eist direct alle aandacht op.
‘Alan, Elaina heeft bezoek!’ Ik wijs naar Leo en James. ‘Jullie blijven hier. James, neem contact op met de lapd over de verdachte die ze voor ons vasthouden. Callie en Alan, met mij mee. Nu!’
Alan loopt al naar de deur. Zijn gezicht is één groot vraagteken en de blik in zijn ogen is angstig. Zijn stem is echter vast, zelfs wanneer we de trap omlaag rennen naar het parkeerterrein. ‘Hoeveel?’ vraagt hij.
‘Drie. Ze sluipen rond het huis. Ik heb haar gezegd dat ze de politie moet bellen, het pistool moet pakken en zich in de badkamer moet opsluiten.’
‘Waar zijn de agenten die Bonnie moeten bewaken?’
‘Dat weet ik niet.’
We hollen langs de receptie, denderen door de uitgang naar buiten, vliegen de trap omlaag. Elaina en Bonnie, Elaina en Bonnie, de mantra vliegt door mijn hoofd, steeds opnieuw. Ergens weet ik dat ik eigenlijk veel banger hoor te zijn, maar alles draait nu om voortgang, beweging, geen tijd om te voelen of na te denken. Callie heeft geen woord gezegd. Ze volgt ons zonder iets te vragen.
Dan gebeurt het.
‘Je bent er geweest, kuttenkop!’
We staan op het parkeerterrein en de jonge man die al schreeuwend op me komt afgestormd heeft een mes in zijn opgeheven handen. Zijn gezicht is vertrokken, maniakaal. Zijn ogen zijn meedogenloos. De tijd vertraagt, verloopt nu van beeld tot beeld. 1 meter 80, denk ik bij mezelf, analytisch als altijd. Hard rennend, het mes geheven, dat houdt in dat hij over ongeveer een halve seconde bij me is...
Voordat ik deze gedachte echt heb kunnen afronden, heb ik al een gat in zijn hoofd geschoten. De snelheid waarmee ik mijn wapen heb getrokken en heb gevuurd is te groot om bij te houden, als ik dat al had gewild. Het is instinctief gebeurd, een beslissende bliksemschicht die razendsnel heeft toegeslagen.
Zijn hoofd explodeert, de tijd hervat zijn normale tempo en ik spring opzij wanneer hij voorover tuimelt en met een doffe dreun op de stoep valt, die met grijze materie wordt besmeurd en ook het mes opvangt.
‘Godvergloeiende!’ brult Alan.
Ik zie dat hij zijn wapen nog niet heeft getrokken, en Callie evenmin. Dat kan ik hen niet kwalijk nemen. We hebben nu eenmaal een bijzondere band, mijn stalen vriend en ik.
Mijn hersens razen in hetzelfde rappe tempo door. ‘Callie, jij rijdt. Opschieten!’
Ik zie dat Tommy op ons af komt gestoven. Ik blijf niet staan. ‘Met ons is alles goed!’ roep ik. ‘Er zijn insluipers bij Alan thuis!’
Tommy houdt zijn pas niet in, knikt evenmin, draait zich alleen vliegensvlug om en rent in hetzelfde tempo terug naar zijn auto. Duidelijk getraind door de geheime dienst, denk ik bij mezelf. Actie, direct, zonder weifeling, doortastend.
We komen bij Callies auto en stappen snel in. Twee seconden later heeft ze hem in de eerste versnelling staan en scheuren we weg.
‘Wie was dat?’ vraagt Alan.
Callie geeft in mijn plaats antwoord. ‘Bloedbroeders van Ronnie Barnes, honey-love,’ mompelt ze met een felle blik en ze raast het parkeerterrein af.
Alan reageert niet. Ik zie begrip op zijn gezicht opdoemen, gevolgd door angst. ‘O, nee...’ fluistert hij.
Ik zeg niets. Dat is ook niet nodig. In zijn hoofd klinkt dezelfde mantra als in het mijne: Elaina en Bonnie, Elaina en Bonnie, Elaina en Bonnie.