Ik gil als een beest door de doek voor mijn mond, het soort gegil waarvan je keel zou moeten bloeden en je trommelvliezen knappen, en ruk zo hard aan mijn boeien dat de kettingen diep in mijn vlees snijden. Mijn ogen puilen uit en proberen uit hun kas te springen. Als ik een hond was, zou ik nu schuimbekken. Ik wil maar één ding: deze touwen doormidden breken en de demon met mijn blote handen vermoorden. Ik wil niet alleen dat hij sterft – ik wil hem compleet ontleden. Ik wil hem aan stukken rijten zodat hij onherkenbaar wordt. Ik wil de atomen waaruit de demon bestaat splijten en in een nevel veranderen.
De kettingen zijn echter te sterk. Ze breken niet. Ze gaan zelfs niet losser zitten. Al die tijd staart de demon me verstrooid en gefascineerd aan, met één hand op Matts hoofd, een gruwelijke parodie op een vaderlijk gebaar.
De demon lacht en schudt zijn monsterlijke hoofd, totdat zijn veelvoudige monden protesterend mekkeren. Spreekt weer met de stem die niet bij zijn gedaante past.
‘Vooruit, aan de slag! Koken en kneden, bakken en braden.’ Hij knipoogt. ‘Er gaat niets boven een beetje wanhoop om de smaak van een heroïsche ziel volledig tot zijn recht te laten komen...’ Een korte stilte en dan klinkt de stem heel even serieus, vol van een soort perverse spijt: ‘Je moet jezelf geen verwijten maken, Smoky. Zelfs een held kan niet elke keer winnen.’
Ik kijk nogmaals naar Matt en de blik in zijn ogen is zo erg dat ik alleen nog maar dood wil. Ik zie geen angst, pijn of verschrikkingen. Ik zie liefde. Heel even slaagt hij erin de demon uit de wereld van deze slaapkamer te verbannen, zodat hij en ik alleen zijn en elkaar aankijken.
Een van de voordelen van een lang huwelijk is de gave om met één enkele blik werkelijk alles – van een lichte ontstemdheid tot de diepere betekenis van het leven – aan de ander te kunnen overbrengen. Dat is iets wat je leert tijdens het proces waarin je jouw ziel vermengt met die van je echtgenoot, als je daartoe tenminste bereid bent. Matt schonk me zo’n blik en vertelde me met dat ene prachtige oog drie dingen: het spijt me, ik hou van je en... vaarwel.
Het was alsof ik het einde van de wereld aanschouwde. Niet in vuur en vlammen, maar in kille, alles bedekkende schaduwen. Een duisternis die eeuwig zou voortduren.
De demon heeft dit blijkbaar ook in de gaten. Hij lacht weer en maakt een olijk dansje, guitig wuivend met zijn staart, terwijl het pus uit zijn poriën druppelt.
‘Ach, amore. Wat schattig. Dat zal dan de kers zijn boven op mijn Smoky Sundae – de dood van de liefde.’
De deur van de kamer gaat open en weer dicht. Ik zie niemand binnenkomen... maar er staat nu een kleine, schimmige gedaante aan de rand van mijn blikveld. Ze heeft iets wat me met wanhoop vervult.
Matt sluit zijn ogen en ik voel de woede weer, en ruk aan mijn boeien.
Het mes suist omlaag, ik hoor het natte, snijdende, zagende geluid en Matt schreeuwt door zijn knevel heen en ik schreeuw door de mijne, en mijn droomprins gaat dood, mijn droomprins gaat dood...
Ik word krijsend wakker.
Ik lig op de bank in dokter Hillsteads kantoor. Hij zit geknield naast me en raakt me met zijn woorden aan, niet met zijn handen.
‘Shh. Smoky. Het is al goed, het was maar een droom. Je bent hier, je bent veilig.’
Ik tril helemaal en ben doornat van het zweet. Ik voel de tranen op mijn gezicht opdrogen.
‘Gaat het?’ vraagt hij me. ‘Ben je er weer?’
Ik kan hem niet aankijken. Ik ga rechtop zitten.
‘Waarom deed u dat?’ fluister ik. Voor mijn psychiater hoef ik me niet langer groot te houden. Hij heeft me aan gruzelementen geslagen en houdt mijn nog altijd kloppende hart in zijn handen.
Hij antwoordt niet direct. Hij staat op, pakt een stoel en zet deze vlak naast de bank. Hij gaat zitten en hoewel ik hem nog steeds niet durf aan te kijken, voel ik dat hij naar me kijkt, als een vogeltje dat met zijn vleugels tegen een raam klappert. Voorzichtig, aanhoudend.
‘Ik heb dat gedaan... omdat het moest.’ Hij is heel even stil. ‘Smoky, ik werk inmiddels al een decennium lang samen met de fbi en andere wetsdienaars. Jullie zijn allemaal keihard. Ik heb alle mooie eigenschappen van de mensheid hier in dit kantoor voorbij zien komen. Toewijding. Moed. Eergevoel. Plichtsgetrouwheid. Natuurlijk heb ik ook een enkele keer slechtheid gezien, corruptie. Maar dat is altijd de uitzondering geweest, nooit de regel. Ik heb voornamelijk kracht gezien. Ongelooflijke kracht. Krachtige karakters, krachtige zielen.’ Hij zwijgt en haalt zijn schouders op. ‘In mijn vak worden we verondersteld het niet over de ziel te hebben. Er zelfs niet in te geloven, eigenlijk. Goed en kwaad? Dat zijn slechts heel brede begrippen, geen gedefinieerde zaken.’ Hij kijkt me somber aan. ‘Alleen zijn het niet slechts begrippen, hè?’