‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Nicolo, ik kan niet geloven dat jij dat bent. Een…’
Een schurk. Een lid van la famiglia. Uiteraard was hij dat niet, en dit was het uitgelezen moment om haar te vertellen wat een minder koppige man al veel eerder zou hebben opgebiecht: dat hij investeerder was, en even eerlijk als moeder Theresa. Oké, dat was ietwat overdreven, maar hij kon haar met zekerheid vertellen dat hij een eerlijke man was die hard had gewerkt om te bereiken wat hij had bereikt. Een man die niets te maken wilde hebben met zijn vader en alles afwees waar de don voor stond.
Zijn Siciliaanse koppigheid stak daar echter een stokje voor. ‘Wat als ik dat wel ben?’ vroeg hij toonloos. ‘Wat zou je doen als ik de man ben die je denkt dat ik ben?’
Eindeloos lang keek ze hem aan, tot de tranen haar plotseling over de wangen rolden. ‘Ik zou zeggen dat het niet uitmaakt,’ zei ze met overslaande stem. ‘Misschien verdoem ik mezelf wel, Nicolo, maar het zou me niet uitmaken wat je was. Je bent mio amante, mijn minnaar, en ik wil je, ik wil –’
Nog geen tel later had hij haar in zijn armen genomen, en terwijl hij haar kuste, besefte hij dat absoluut niet van plan was de volgende dag terug te gaan naar New York.
Hoofdstuk 11
Alessia was opgegroeid met een hele rits kinderjuffen en privéleraren. Een van hen was de streng kijkende Signorina Felini geweest, die speciaal om haar veronderstelde natuurwetenschappelijke kennis in dienst was genomen. Toen Alessia haar een keer had gevraagd wat een astronaut zou voelen als hij in de zon zou vallen, had Signorina Felini kortaf gezegd: ‘Dat is onmogelijk. De zon staat aan de hemel en wij leven hier. Daarom kan niemand erin vallen.’
Alessia’s moeder had het gesprek toevallig opgevangen. Hoewel Nella Antoninni weinig over de zon en nog minder over het heelal wist, had ze genoeg gehoord om het dienstverband van de signorina te beëindigen.
Alessia en Nicolo waren al bijna twee weken bij elkaar toen ze op een nacht wakker werd omdat hij haar zacht onder aan haar nek kuste en plagerig met zijn vingers over haar tepels streek. Vlak voordat ze zich overgaf aan de passie die door haar heen trok, dacht ze bij zichzelf: zo moet het voelen als je in de zon valt. Vuur, verzengende hitte, de wetenschap dat je in vlammen op zult gaan zonder dat het je deert, omdat je weet dat je herboren zult worden.
In feite, dacht ze de volgende dag, toen hij haar in het zadel van haar paard hielp, was ze al herboren. Ze was Nicolo’s minnares, en hij was haar minnaar. Haar geliefde, besefte ze ineens. Verbaasd hapte ze naar adem, en ze klampte zich vast aan de teugels van haar merrie, ondertussen kijkend naar Nicolo, die net op zijn zwarte hengst was gaan zitten. Hongerig bestudeerde ze zijn knappe gezicht, zijn elegante bewegingen en de macht die hij uitstraalde. Hij was een sexy man en werd begeerd door elke vrouw…
Het kon geen liefde zijn, dacht ze paniekerig. Alleen in sprookjes werden mensen zo snel verliefd op elkaar, en zij leefde beslist niet in een fantasiewereld. Nee, ze verwarde liefde met passie en begeerte – en dat ze hem begeerde, kon ze niet ontkennen. Het gevoel van zijn armen om haar heen was verslavend, net zoals zijn mond op de hare, de manier waarop hij haar lichaam streelde en bezit van haar nam…
‘Alessia.’ Zijn stem klonk laag en hees, en de blik in zijn ogen was vurig. ‘Waar denk je aan?’
Haar hart was zo vol, dat ze bang was dat het uit elkaar zou knappen. Ze wist zeker dat hij precies wist waar ze aan dacht. Het enige wat ze hoefde te doen, was een antwoord fluisteren. Aan jou, zou ze zeggen, zoals ze de afgelopen dagen zo vaak had gedaan. Dan zou hij op haar afstappen, haar in zijn armen nemen en meevoeren naar de slaapkamer. Nog voordat de deur goed en wel gesloten zou zijn, zouden ze elkaar al aan het uitkleden zijn, en misschien zou hij het deze keer zeggen als hij bij haar binnen drong: ‘Mijn Alessia –’
‘ Principessa? Signore? Scusi, per favore, il principe – vostro padre – lui è qui!’
Het dienstmeisje dat dit uitriep, was ademloos van opwinding. De aanwezigheid van de prinses was al normaal geworden, maar een bezoek van prins Antoninni was kennelijk nogal bijzonder.
Het lukte Alessia maar net een kreun te onderdrukken. Haar vader was hier ongetwijfeld om haar geluk te verpesten of iets onmogelijks van haar te eisen. Hoewel ze een volwassen vrouw was die hier met haar minnaar was, voelde ze de moed in haar schoenen zakken.
‘Liefje? Kom maar.’
Naast het dienstmeisje stond Nicolo met uitgestoken armen – niet om haar mee te nemen naar bed, maar voor een confrontatie met haar vader. Ze liet zich zowat vallen in zijn armen, omdat ze wist dat ze daar warm en veilig was en zich kon verschuilen voor de rest van de wereld.