Ongetwijfeld was dat kleingeestig van haar, dacht ze met een zijdelingse blik op hem, terwijl de grote auto tot stilstand kwam voor het palazzo. Heel even voelde ze zich schuldig, maar toen stelde ze zich voor hoe bevredigend het zou zijn. Nicolo Orsini zag er tot in de puntjes verzorgd uit, sprak redelijk goed Italiaans – al was het met een foeilelijk Siciliaans accent – had de keurige manieren en al het geld van de wereld, maar hij was géén gentleman.
Laten we wel wezen, dacht ze gemeen, hij was niet eens een echte zakenman. Hij was een gangster in dure kleding; dat had ze van tevoren al geweten. Nu had ze met eigen ogen gezien en aan den lijve ondervonden dat hij gewetenloos was. Zonder aarzelen had hij zich opgedrongen aan een vrouw die niets met hem te maken wilde hebben en haar gekust.
Haar wangen werden rood. Het had er misschien de schijn van gehad dat ze het had toegelaten, dat ze zelfs zijn kus had beantwoord, maar dat was alleen omdat ze, eh… Dio, waarom eigenlijk? Waarom had ze zich laten kussen door hem? Waarom had ze de halve nacht wakker gelegen en zich voorgesteld hoe het zou zijn als hij haar borsten zou liefkozen met zijn hete mond?
‘Principessa?’
Verschrikt knipperde ze met haar ogen. De chauffeur stond naast het geopende portier kaarsrecht in de houding op haar te wachten. Nadat ze een keer diep had ademgehaald, zei ze: ‘Grazie, Guillermo.’
Inwendig kreunde ze toen de man een kleine buiging maakte. Al vaak genoeg had ze hem gezegd dat ze dat afschuwelijk vond, maar ze kon er nu moeilijk iets van zeggen, aangezien Nicolo al dichterbij was geschoven om uit te stappen. Voordat ze meer zou voelen dan zijn hete dijbeen tegen het hare, stapte ze vlug uit.
‘We zijn over twee uur klaar,’ zei ze tegen de chauffeur, die weer eerbiedig knikte. ‘En houd daarmee op,’ zei ze geïrriteerd. Achter haar hoorde ze Nicolo snuiven. ‘Vindt u dat soms grappig?’ vroeg ze vinnig, nadat ze zich met een ruk naar hem had omgedraaid.
‘Niet grappig,’ zei hij lijzig. ‘Verbijsterend. De goede man behandelt u zoals u dat wilt. Waarom neemt u hem dat kwalijk?’
‘Ik heb hem niet gevraagd om continu voor me te buigen!’
‘Dat hoeft ook niet. Met elk gebaar en ademhaling laat u merken dat u tot de aristocratie behoort.’
Het schaamrood steeg haar naar de kaken. ‘U weet niets van mij, signore. Hoe durft u me te beoordelen?’
De geamuseerde glimlach op zijn gezicht verdween. ‘In Amerika hebben we daar een uitdrukking voor: de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Als u niet weet wat dat betekent, wil ik het met alle plezier uitleggen.’
Dio, de onbeschaamdheid van die man! Moeizaam slikte ze haar irritatie in, waarna ze door de hoge gouden poorten van het paleis marcheerde.
‘Wauw.’
Bijna was ze gaan lachen. Haar onwelkome gast – en haar vaders laatste strohalm – klonk precies zoals ze had verwacht: alsof hij op het punt stond een sprookjeswereld binnen te stappen.
‘Wat een schitterend gebouw. Welke Medici heeft het laten bouwen?’
Abrupt bleef ze stilstaan. Toen ze zich omdraaide, zag ze dat hij de prachtige gouden cherubijnen op de façade van het gebouw stond te bewonderen. ‘Wat zei u?’
‘Ik weet zeker dat het een Medici moet zijn geweest, maar wie? Giovanni, Cosimo of Lorenzo? Ik gok op Lorenzo. Hij was degene met de ziel van een kunstenaar.’
‘Weet u wie de Medici’s zijn?’ vroeg ze verrast.
‘Ja,’ antwoordde hij koel. ‘Verbaast dat u?’
‘Helemaal niet,’ loog ze, terwijl haar wangen opnieuw rood werden. ‘En u hebt gelijk,’ liet ze er kordaat op volgen. ‘Het was Lorenzo. Wist u dat Cosimo een van onze voorouders is?’ Had ze dat echt gezegd? Aan de manier waarop hij zijn wenkbrauwen optrok te zien – en dat was beslist geen teken van bewondering – had ze dat inderdaad hardop gezegd. Kennelijk wist hij even goed als zij hoe dwaas het was daarover te pochen – zeker gezien het feit dat de verre voorouder hooguit een bastaardzoon van Cosimo was geweest. Ze zou op haar qui-vive moeten zijn bij hem.
Met de lift, een gouden kooi die rond 1850 was geïnstalleerd, gingen ze naar de tweede verdieping. De vergaderzaal die ze zo zorgvuldig had uitgekozen, was de meest luisterrijke kamer in het kleine, maar smaakvolle paleis.
‘Na u,’ klonk het beleefd uit de mond van de man die ze probeerde te intimideren.
Ditmaal kwam er geen uitroep van verrassing, maar ze hoorde hem wel naar adem happen toen hij om zich heen keek naar de marmeren tafel, het dikke tapijt dat bijna even oud was als het gebouw, en de werken van Michelangelo, Rafaël en Donatello. Het kon niet anders dan dat hij zich slecht op zijn gemak voelde in deze omgeving. Het schuldgevoel dat even aan haar knaagde, wist ze te onderdrukken. Als ze haar trots moest inslikken en deze crimineel op sleeptouw nemen, dan zou ze van elke kleine overwinning genieten.