Home>>read De Hoeders Van Het Verbond free online

De Hoeders Van Het Verbond(88)

By:Tom Egeland


Gelukkig hebben we, op initiatief van mij met mijn wantrouwende aard, de details omtrent ons alarmsysteem en bewakingsniveau geheimgehouden. Daarmee zijn ze direct in een simpele val getrapt: een infrarode straal bij de smeedijzeren poort van de ingang naar de grot.

De nachtbewaker die kwam aangerend om te kijken wat er aan de hand was, werd neergeslagen.

Verdwaasd komt hij bij zijn positieven als we hem naar beneden dragen naar de barak, waar we zijn hoofdwond verzorgen. Hij herinnert zich nog wel dat hij werd overvallen. Hij weet niet wie zijn overvallers waren.



De volgende ochtend ontbreken er drie collega's.

Michael Rennes-Leigh van de School of Archaeology van de Universiteit van Oxford, Paul-Henri de Chenonceau van het Institut de Papyrologie van de Sorbonne en Paolo Baigneti van de Universiteit van Rome zijn verdwenen.

Geen van hen kende ik goed. Ze waren erg op zich zelf. Volgens hun werkopdracht hadden ze niets te zoeken in de grot. Vooral niet midden in de nacht. Met mokers. Op de een of andere manier is het ze gelukt te infiltreren in de opgraving. Waarschijnlijk werken ze voor de sjeik.

Volgens de politiecommissaris ligt de boot aan de kade van Selje. De huurauto is verdwenen.

Als we bij de universiteiten checken blijken ze alle drie net aangenomen. Hun onderzoeksplekken werden gefinancierd door een en dezelfde stichting uit Aboe Dhabi in de Verenigde Arabische Emiraten.



4

Om elf uur beginnen we een gat in de muur te slaan.

Het is koud en vochtig in de grot. Bevend van de kou en de spanning staan we in een halve cirkel rond de spierbundels die gaten in de muur zullen slaan. In de motregen buiten staan een groep journalisten en een televisieteam.

De muur is dik en solide en werkt niet erg mee. Maar uiteindelijk komt er een steen los en daarna nog eentje. Als spechten slaan we de kleinere stenen weg zodat de opening groot genoeg wordt. Iemand steekt er een looplamp door.

Toen ik klein was en met mijn kleine, bleke vingertjes het papier van de kerstcadeaus afscheurde, borrelde er in me altijd een innerlijke spanning of dit cadeau nu nog groter, nog verrassender zou zijn dan elk ander cadeau dat ik ooit had gehad.

Terwijl ik me door de opening wring en de lamp voor me houd zodat de bodemloze duisternis erdoor verlicht wordt, krijg ik eindelijk mijn beloning.

Astrid duwt mijn krukken achter me aan. Achter me is het doodstil. Ik kom overeind, klop het stof van mijn knieën. Ik blijf op een traptrede staan en haal moeizaam adem.



Niets, absoluut niets heeft ons voorbereid op wat ons nu te wachten staat.





De grot





1

In het schemerdonker krijg ik maar een vaag idee van de grootte van de grafkamer. Twee zuilengangen van grijze steen werpen schaduwen op de muren. Door de kieren in de bergwand hangen baarden van mos en wortels. Er strijkt een zacht windje over mijn , huid.

De eeuwenlange duisternis wordt verscheurd door dwarrelende lichtstralen uit de zaklantaarns van de mensen die na mij komen.



De grotkamer puilt uit van de Egyptische schatten.

Onder een flinke laag steenstof en spinnenwebben fonkelen kostbare oudheden. Kisten, kruiken, schrijnen. Goud, zilver en edelstenen. Kandelaren, schalen, olielampen, muurpanelen. Ornamenten, scepters. Geslepen edelstenen. Diamanten, robijnen, saffieren, smaragden.

Beelden van Egyptische goden en farao's staan in de houding in een zijkamer, alsof ze geduldig staan te wachten. Ik herken er meerdere. Anoebis, Thoetmosis, Amenhotep, Ramses, Horus, Echnaton, Thoth.

Ik ben overweldigd. De tranen stromen over mijn wangen.

Iemand slaat me op mijn schouder. Ik bijt op mijn onderlip en leg mijn hand op een zuil bij de trap. Het gladgeslepen oppervlak is ijskoud. Ik ben zo geroerd dat ik leunend op mijn krukken blijf staan en voor me uit staar. Achter me komt Astrid door het gat in de muur gekropen. 'O, hemelse goedheid!' Net als ik blijft ze met open mond staan en kijkt het schemerdonker in.

Duizend jaar heeft de grafkamer verscholen gelegen achter tonnen steen, achter een muur zo dik dat hij een geheel vormde met de bergwand.



2

Voorzichtig, tree voor tree, zet ik mijn krukken voor me en hink ik de trap af. De anderen volgen me met hun looplampen, zaklantaarns en uitroepen.

Midden in de vijfhoekige grafkamer staan twee rotsblokken - twee uitgehakte sokkels van steen.

Op de ene staat niets.

Op de andere rust de schrijn van Olav - de kist van Olav de Heilige.

Zonder verder nog een woord te zeggen draai ik me om naar Astrid en wisselen we een blik. Haar lippen beven.

Eerbiedig nader ik de kist. Talrijke afleidingsmanoeuvres hebben gezorgd voor een bijna duizend jaar durende rust. Ik blijf staan. Terwijl ik mijn krukken in één hand houd, veeg ik voorzichtig een beetje van de dikke laag stof weg.

Iemand van ons tilt het bodemloze omhulsel - de buitenste kist - op die de zilveren schrijn beschermt.

Door de laag stof heen zie ik dat de zilveren bekleding van de houten kist zwart is geworden van ouderdom. Op het zilver zitten versierselen van goud en juwelen.