Home>>read De Hoeders Van Het Verbond free online

De Hoeders Van Het Verbond(83)

By:Tom Egeland


Kwaad.

Opgesloten.



10

Ze hebben een witte handdoek rond mijn beenbreuk geknoopt. En die strak getrokken met een klerenhanger. Ik ben duizelig. Even zie ik dat de handdoek doorweekt is van het bloed. Open botbreuk, denk ik. Even later tuur ik weer onrustig naar de handdoek. Nu is hij wit. Geen bloedvlekken.

Dus ik heb het me maar verbeeld, denk ik opgelucht en ik zak weer weg.



11

Hij gaat dood, roept de Arabier. Ik doe mijn ogen open.

De Arabier heeft zijn mobieltje vast. Hij kijkt naar me terwijl hij praat.

Hij gaat dood?

Zijn woorden - in het Arabisch - malen door mijn hoofd.

Ik versta niet wat hij zegt. Ik ken geen Arabisch. Hij gaat dood? Ik moet het gedroomd hebben.

Je kunt toch niet doodgaan van een beenbreuk? Of wel?



Water.

Please.

Alsjeblieft.

Water.

Maar ze geven me niets.



12

Uit een andere werkelijkheid komen geluiden binnen. Rennende laarzen op het plaveisel.

Elektronische oproepgeluiden.

Blaffende politiehonden.

Korte commando's





Water. Please.

Shut up! You just shut up!





Tussenspel





De geschiedenis van Bård (II)





Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig hebben.

- Evangelie volgens Lucas



Doordat u zo hardleers bent en niet tot inkeer wilt komen, maakt u dat de straf waartoe God u veroordeelt op de dag dat hij zijn rechtvaardig vonnis uitspreekt en uitvoert, alleen maar zwaarder wordt.

- Brief van Paulus aan de Romeinen





Als de westenwind op zijn hevigst was, ging de olielamp, die op de wankele schrijftafel stond die hij van de monnik had gekregen, uit. Een van de tafelpoten was iets korter dan de andere. Of de drie andere waren te lang, daarover kon hij maar geen besluit nemen. Een paar weken geleden had hij een stukje hout onder de korte poot gelegd, maar een van de monniken moet dat bij het schoonmaken hebben opgeveegd. De oude man zat met zijn ellebogen op de tafel en zijn kin op zijn hand. Zijn ogen waren halfgesloten. Hij kon het zingen van de koralen in de dom van Rouen helder en duidelijk horen. In langzame golven, net als de grote zee



Fragment uit de geschiedenis van Bård



of zoals een Noorse graanakker in een milde nazomerbries steeg en daalde de galmende stem van de priester. De echo weerkaatste onder het dakgewelf van de dom. De zon viel in schuine, diffuse zuilen door een raam. De priester zweeg. Er werd gehoest. Toen nam het koor verderop in de kerk het over. De zachte koralen brachten een zintuiglijke prikkeling teweeg. Geen van ons verstond er een woord van. Maar toch waren ze te begrijpen. Ik kan het niet uitleggen. Ik snoof de ongewone geuren van de wierook op: zoete en sterk tegelijk. Een heldere jongensstem vulde de kerk. De klanken namen me in hun bezit. Ik zag een jongen voor me van wie ik het hoofd in een enkele zwaai had afgehakt. Het bloed spoot omhoog. De mannen om mij heen lachten en juichten. Maar nu, in de kerk van Rouen, was het moeilijk om nog trots te kunnen voelen.

Koning Olav zat doodstil op de harde houten bank. Hij zat lang voorovergebogen met zijn hoofd in zijn handen. De avond ervoor had hij me toevertrouwd dat hij zijn moeder Asta miste. Er waren jaren verstreken sinds hij haar voor het laatst had gezien. Leefde ze nog? Had ze nog andere kinderen gekregen? Olav was nog maar een jongen geweest toen hij zijn moeder vaarwel had gezegd en op Vikingtocht was gegaan. Nu was hij een volwassen man. Een koning. Op de terugweg van de kerk was Olav in gedachten en afwezig. Ik probeerde een gesprek op gang te krijgen, maar de koning antwoordde kort en ongeïnteresseerd. Zonder verder nog een woord te zeggen liep hij direct door naar zijn kamer. Om na te denken, zoals hij zei. Ik bleef in de hal staan en keek hem na. Vervolgens ging ik naar de bibliotheek van de hertog. Mijn vader had me leren lezen en runen schrijven en veel van de perkamenten van hertog Richard waren in het Oudnoords. Ik hield nog steeds van de gedichten en de geschreven teksten.

Asim, de Egyptenaar, zat net als altijd in de bibliotheek. We noemden hem De Wijze. Ik werd onrustig van Asim. Hoewel ik met grotere en sterkere mannen dan hij op leven en dood had gevochten, begreep ik dat die kleine Egyptenaar tien keer gevaarlijker kon zijn. Hij beschikte over vele magische krachten en een goddelijke slimheid. Dat had ik wel gemerkt toen ik hem beter leerde kennen aan boord van de Havorn onderweg van Egypte naar Rouen.

Asim keek op. Hij zat met een ganzenveer in zijn hand voorovergebogen over zijn bureau. Links van hem lag een rol van wat ze papyrus noemden en voor hem lag een helderwit vel perkament dat hij vulde met zijn schrift. Was je in de kerk? vroeg hij in zijn gebrekkige Noors. De geur van de wierook zat nog in mijn kleren. In de korte tijd dat hij onze gevangene was, had hij onze taal geleerd. Op het schip was hij veel bij de stuurlui geweest en van hen had hij leren navigeren en zeilen. Hij kende de sterrenhemel tot in het kleinste detail en had de leidarstjarna, de poolster, die in zijn taal heel anders heette, aangewezen. De kerk is een mooie tempel, zei Asim. Wat schrijf je? vroeg ik en ik knikte naar de rollen. Asim gebaarde me naderbij te komen. Aarzelend ging ik op de kruk naast hem zitten. Asim zei: met toestemming van jouw koning kopieer ik een paar teksten die De Heilige bij zich had in zijn graf. Kun jij die rare oude tekens echt begrijpen? vroeg ik. Asim lachte. Ik praten veel talen, hakkelde hij. Ik was vijf jaar, zei hij, ik spreken mijn moederstaai, en ook Hebreeuws en Aramees. Later ik leren Grieks en Latijn en veel andere talen. Nu ik leren jouw taal! Jongeman, zei Asim en hij legde een hand op mijn schouder, zonder taal jij nergens zijn. Met taal jij hebben de wereld.