Home>>read De Hoeders Van Het Verbond free online

De Hoeders Van Het Verbond(82)

By:Tom Egeland


Ik grinnik. Ik kan er niets aan doen.



3

Voor een schilder en een drukker is zwart een kleur. Voor de fysicus representeert zwart de afwezigheid van kleur. Er wordt gezegd dat mensen pijn verschillend ervaren: dat mannen de barensweeën nooit zouden kunnen doorstaan. Ik ben geneigd dat te geloven. We zijn nauwelijks in staat een verkoudheid te doorstaan.

Mijn been doet pijn. Het voelt alsof iemand een ijspegel door mijn voet naar mijn heup heeft geboord. Ik jammer als een kind. In korte, verdovende golven verlies ik het bewustzijn. Maar de pijn en misselijkheid halen me weer terug.

Buiten zie ik vaag politiemannen in commando-uniformen. Er kijkt iemand naar ons via een spiegel op een stok. De Arabieren overleggen opgewonden. Ze pakken me onder mijn oksels en tillen me op. De pijn is niet om uit te houden.



4

Als ik weer bij bewustzijn kom, lig ik boven in de flat op de leren bank van Luigi. Een hongerige jakhals knaagt aan mijn been.

Luigi is weg. Waarschijnlijk hebben ze zijn lijk naar de slaapkamer gebracht.

Ze hebben het gebroken been voorzichtig op een stapel kussens gelegd. Ze hebben in elk geval iets van fatsoen in hun gewetenloze lijven.

De telefoon gaat over. Ze laten hem eindeloos bellen.

Uiteindelijk geeft een van hen het op. 'Naam!' brult hij in de hoorn. Hij luistert. 'We hebben een gijzelaar', roept hij in het Engels, 'en we eisen een vrijgeleide naar het vliegveld Leonardo da Vinci!' Opnieuw luistert hij. Zijn gezicht betrekt. In het Arabisch laat hij een stroom vlammende vloeken horen en smijt de hoorn op de haak.



Ik zak weer in de milde mist van bewusteloosheid.



5

Ik doe mijn ogen open. Mijn mond is gortdroog.

Hoeveel tijd is er verstreken? Minuten? Uren? Pijnscheuten schieten omhoog vanuit de breuk. 'Water', stotter ik. 'Water. Please.'

De blikken van de Arabieren zijn onverschillig. Geen van beiden maakt aanstalten om water te halen.

Ik hoest. Mijn tong zit vast aan mijn gehemelte.

'Please! I'm thirsty!'

'Quiet!'

'Water, please!'

'Shut up!'



6

Ik kreun.

Ik ben aan boord van een schip dat heftig stampt op de golven. Op en neer, op en neer ... De zee is een onophoudelijk rollende golf. Ik lig onder een klamme deken van stinkend water. Ik heb een smaak van ranzig vet in mijn mond. Op en neer, op en neer... De pijn en de misselijkheid vlechten zich aaneen tot één geheel.

Iedere beweging van de breuk leidt tot een golf misselijkheid. De gebroken botten schuren tegen elkaar. Het schip schommelt. Iets prikt en snijdt in mijn been: het knijpt, zaagt en brandt met een scherpe intensiteit die wordt verdreven door een rondere, diepere pijn. Mijn been klopt en explodeert. In mijn hele been staan de zenuwen in brand. Mijn hart klopt in felle, kwade stoten. Mijn maag trekt samen. Op en neer, op en neer ...



De ene Arabier praat in zijn mobieltje. Ik stel me voor dat hij Hassan belt. Ik ben blij dat hij hier niet is. Hij zou mijn been niet op zachte kussens hebben laten rusten. Integendeel, hij zou in de grote zenuwen rond de breuk hebben geknepen. Grijnzend.

Ik moet overgeven.

De Arabier beëindigt het gesprek. Hij zegt iets tegen de ander. Ze kijken naar me. Even later gaat het mobieltje weer. Dit keer neemt de ander op. Hij is opgewonden. Korte, kwade uitroepen worden afgewisseld door vragen en beschuldigingen. Denk ik. Ik versta er geen woord van.

De vaste telefoon gaat over. De politie, denk ik. Dit keer nemen ze niet op.



7

Mijn been is dik geworden. De zwelling drukt tegen mijn broekspijp. Iedere cel, iedere spiervezel, ieder bot klopt. Ik heb dorst. Ik zweet en ril van de koorts.

Ik denk: mijn hemel, wat een pijn, wat een onbeschrijfelijke pijn, wat een verrekte, onvoorstelbare pijn.



Donker.

Licht.

Donker.

Ik glijd in een halve bewusteloosheid waar maar één ding aanwezig is: pijn.

Hoeveel tijd is er verstreken? Ik weet het niet, ik heb geen besef van tijd: seconden, minuten en uren worden aan elkaar geweven tot een zinloos web.

In mijn bewusteloosheid wordt alle zuurstof uit de kamer gezogen. Ik ben een astronaut die zonder gedachten in het heelal zweeft. Ik vecht uit alle macht om de kabel vast te houden die ik kwijtraak. Ik drijf weg van het ruimteschip.

Daarna: niets.



8

Ik kom weer bij door een gewicht dat me op de bank drukt. Ik sper mijn ogen open. Rochelend snak ik naar lucht. Mijn mond en neus zitten vol fijnkorrelig zand en cement. Mijn longen worden door twee stalen banden samengeperst. Mijn tong en gehemelte kleven aan elkaar.

Ik kokhals. Er komt niets. Niets dan droge geluiden als van een stervende soldaat.

Water, rochel ik, water, water, water.

Maar ze begrijpen me niet of het kan ze niets schelen.

Mijn mond hangt wijd open. Dan kan ik makkelijker ademen. Donker. Licht. Donker ...



9

Het donker wordt versplinterd door geluiden. Stemmen.

Ik knipper met mijn ogen.

De Arabier praat in zijn mobieltje. Hij schreeuwt.