Ze zijn in de slaapkamer, de keuken en de overvolle garderobe geweest. Ik weet niet of ze gevonden hebben wat ze zochten. Ik weet niet eens wat ze zochten.
Als ik mijn koffer heb uitgepakt en de wasmachine aan het werk heb gezet, pak ik een blikje bier uit de koelkast en plof neer op de bank.
De telefoon gaat voor ik het blikje heb kunnen openen. Thrainn. Hij vertelt dat er bij hem thuis en op het instituut is ingebroken. Gelukkig hebben ze niets gevonden. Ze hebben de kelder niet eens geprobeerd.
Ik vraag hem de politie op de hoogte te stellen en voeg eraan toe dat het beter is dat we niets meer zeggen voor het geval de lijn wordt afgeluisterd.
Ik moet lang peuteren voor ik het bierblikje open heb. Omdat ik nagels bijt, heb ik moeite om mijn vingertop onder de aluminiumring te krijgen. We hebben allemaal zo onze problemen.
Met een bevende hand zet ik het blikje aan mijn mond en drink.
Ik ben geen held. Maar ik ben vasthoudend. En ik vind dat het nu verdomme genoeg is.
Ik bel de politie. Ze zullen er vast geen woord van geloven. Ik word doorverbonden met de afdeling Misdaad. Stotterend vertel ik alles wat er is gebeurd in IJsland - over sira Magnus, over de Arabieren, over de archeologische vondsten. Ik zeg dat ik geloof dat er iemand in mijn flat is geweest. Terwijl ik naar mezelf luister, stel ik me voor hoe ze het hokje 'psychiatrisch geval' in het dossier aankruisen.
Dan zegt de politieman iets verrassends. 'Jezus!' zegt hij.
Misschien heeft hij iets over me gehoord. Misschien is hij geïmponeerd door mijn titel en al mijn verwijzingen naar Snorri. Zelfs politiemensen kunnen behoefte hebben aan een beetje fantasie en drama in het dagelijks leven.
'We sturen een mannetje', zegt hij direct.
2
Het mannetje dat ze sturen is gezet, en gekleed in een bermuda en een strakzittend truitje dat niet verbergt dat ze borsten heeft.
Eerst denk ik dat ze een colporteur is. Dan zie ik dat er politie op haar legitimatiekaart staat, die aan een ketting om haar nek hangt.
Ze heet Ragnhild en is inspecteur. Ik heb water gekookt voor oploskoffie en we gaan in de kamer zitten. Ik vertel haar wat er allemaal in IJsland is gebeurd en de reden waarom ik denk dat er bij mij is ingebroken. Ze lacht niet en slaat ook haar ogen niet ten hemel. Als ik klaar ben, onderzoekt ze de kozijnen en de sloten. Ik zeg dat ze professioneler zijn. Ik wijs haar op alle tekenen van de inbraak: het toetsenbord, de boeken, de cd's, het kruiswoordraadsel en de pen. Ze glimlacht ondoorgrondelijk en zegt dat ik absoluut een scherp observatievermogen heb.
Even later komen er twee technische rechercheurs, die met hun borstels en kleine plastic zakjes door mijn flat gaan alsof ze alle bewijzen willen verzamelen.
De politie blijft een paar uur in huis. Ze vinden geen sporen. Als de rechercheurs zijn vertrokken en Ragnhild opstaat om afscheid te nemen, zijn we geen van allen een stap verder.
'Je begrijpt dat dit iets te mager is om je politiebescherming te geven', zegt ze. 'Maar pas goed op jezelf.' Ze geeft me een visitekaartje met een heleboel telefoonnummers. Met een ballpoint schrijft ze er nog een mobiel nummer onder. 'Mijn privé-nummer. Voor het geval - ja, je begrijpt het.'
Als Ragnhild is vertrokken, draai ik de deur op slot. Zowel het hoofdslot als het veiligheidsslot. Ik neem een slok uit het blikje. Het bier is lauw en dood.
De telefoon gaat. Dit keer wordt er niets gezegd. Toch hoor ik iemand ademhalen. Er wordt weer opgehangen.
Iemand checkt of ik thuis ben.
Ik stop het belangrijkste aan kleren en toiletartikelen in een tas en draaf naar mijn auto. Er zijn mensen die lang zouden aarzelen om Bolla een auto te noemen. Ik heb nooit de behoefte gehad om te pronken met mooie auto's. Bolla is een Citroen 2CV. Een conservenblik met een naaimachinemotor. Maar met een ziel, charme en synthetische olie.
In Bolla vlucht ik weg uit Grefsen. Niemand volgt me. Dat is mooi, want het gaat niet hard. Maar ze houden me vast in de gaten. Ze weten waar ik ben. Ik zie hen niet, maar zij zien mij vast en zeker.
3
Het hoofd van het instituut, professor Trygve Arntzen, is een onvoorstelbare klootzak. Ik weet dat zeker. Al vijfentwintig jaar is hij mijn stiefvader.
Toen mama doodging knapten al onze kwetsbare banden van opgelegde beleefdheid en niet-gemeende tolerantie.
De professor nam mama, weliswaar tweedehands, over toen papa van een berg viel waar de professor hem absoluut mee naartoe had willen nemen. Ik was toen twaalf. Ik leerde in elk geval dat het gevaarlijk is om de zwaartekracht te tarten. Een paar jaar geleden ben ik erachter gekomen dat papa had geprobeerd de professor van het leven te beroven. Omdat hij het met mama deed. In plaats daarvan werd papa het slachtoffer van de karabiner. Zoals sira Magnus al verkondigde: Shit happens.
Ik ken de eigenaardigheden van de professor. Bijvoorbeeld dat hij vroeg op zijn werk is. Hij zegt dat hij zo veel kan doen voordat de rest van de wereld wakker is. Ik heb in de auto geslapen. In een parkeergarage. Onder een bewakingscamera.