5
Een half uur later sta ik aan dek en leun met mijn ellebogen op de reling terwijl de Desidéria in zuidoostelijke richting vaart. De motor dreunt ritmisch en de schuit trilt.
Ik staar voor het laatst naar Santo Domingo. De stad straalt met ontelbare verlichte vensters en lichtreclames en de rijen achterlichten van de auto's trekken rode strepen.
Er gaat een deur open die weer dichtvalt. Een ogenblik is het stil.
'Hier ben je', zegt Beatriz zo zacht dat ik het maar amper hoor. Ze trekt haar blouse over haar blote armen voordat ze tegen mijn schouder leunt. Het lijkt wel of ze huilt. Ik leg mijn arm om haar middel. Het schip deint op de golven. Schuim spat in mijn gezicht. De zeelucht is fris en zout. Na dat etmaal in de stinkende cel geeft de zeelucht me een sprankje hoop. Zo blijven we staan, dicht tegen elkaar, zonder een woord te zeggen, terwijl we naar de stad kijken die alsmaar kleiner wordt, tot ook de laatste lichten worden opgeslokt door de nacht en de zee.