De sjeik
1
De tijd verstrijkt langzaam in het donker.
De Conservator en ik discussiëren over theorieën over Mozes en de geschiedenis van de hoeders. Hoeveel wisten ze? Hoeveel begrepen ze? In hoeverre was het verhaal door de eeuwen veranderd?
Ik ben twee keer opgehaald om met Esteban en Beatriz te praten. Ze vragen me waar de Thingvellir-rollen zijn. Ik ben bang, maar ik zeg geen woord.
2
De volgende keer dat ik word opgehaald, trekken de bewakers een muts over mijn hoofd en knopen een stuk touw rond mijn nek. De angst gaat over in paniek. Ik hyperventileer. Ik probeer me los te rukken. Ik jammer als een klein kind.
De bewakers slepen me de kelder uit, dragen me de trappen op en gaan door de lange gang een kamer in, waar ze me op een stoel duwen.
Ik snak naar adem en schud wild met mijn hoofd.
De deur gaat dicht.
'Help me!' schreeuw ik. 'Help!'
Met mijn voortanden probeer ik een gat in de muts te bijten.
'Geen reden tot paniek', zegt Esteban. 'De stof ademt. Je krijgt gewoon zuurstof binnen.'
'Haal hem van mijn hoofd!'
'Rustig ademen.'
'Doe hem af, zeg ik!'
'Je bent erg koppig, Bjørn Beltø.'
'Doe die muts af!'
'Zo meteen!'
'Ik krijg geen lucht meer!'
'Even geduld nog.'
'Nu!'
'Je kunt gewoon ademhalen.'
'Alsjeblieft! Doe hem af! Alsjeblieft!'
'Als je stil bent en me laat uitpraten, zal ik hem afdoen.'
In de klamme hitte van de muts probeer ik te kalmeren. 'Drie, twee, één ... '
'Zo, ja. Dat is beter.'
'Alsjeblieft. Schiet op.'
'Bjørn?'
'Je krijgt een ontmoeting met de sjeik.'
'Sjeik Ibrahim?'
'Onder vier ogen.'
Zoals een monnik de aanwezigheid van God kan voelen, voel ik de aanwezigheid van de sjeik in deze kamer. Alleen al zijn aanwezigheid zuigt de zuurstof op.
'Dus jullie spelen onder één hoedje?'
Esteban lacht. 'Nou ja, zo zou je het kunnen zeggen. Bijna niemand heeft de sjeik ooit ontmoet.'
Ik snak naar frisse lucht, maar adem mijn eigen warme lucht in. Door me voor te stellen aan de sjeik, ondertekent Esteban ook mijn doodsvonnis. Dat begrijp ik heel goed.
Hij maakt het touw rond mijn nek los en trekt de muts van mijn hoofd. Ik zuig de frisse lucht op terwijl ik mijn ogen dichtknijp tegen het felle licht en zoek dan de sjeik. Maar de enige die ik zie, is Esteban met de muts in zijn hand. Buiten is het donker. Een wandklok wijst half twaalf aan. Ik haal diep en zwaar adem. De paniek en de claustrofobie hebben me kletsnat van het zweet gemaakt.
'Waar is hij?'
'Hier.'
Verward kijk ik om me heen. Maar we zijn slechts met ons tweeën in de kamer.
Estebans blik kruist de mijne.
'Ik ben de sjeik', zegt hij.
3
Ik staar hem lang aan. Ik verwacht dat hij in lachen uitbarst en de grap ontkent, dat de deur opengaat en sjeik Ibrahim in al zijn pracht en praal binnenschrijdt.
Maar dan dringt het tot me door dat hij de waarheid spreekt.
Esteban loopt een rondje om mijn stoel.
'Al sinds ik een jongen was', vertelt hij, 'en mijn vader me inlichtte over de hoeders, de manuscripten en de mummie, heeft mijn leven maar om één ding gedraaid: de kopie van Asim vinden. De Thingvellir-rollen. Zoals je weet, staan het paleis en ik onder bescherming van het Vaticaan. Op alle mogelijke manieren. Niet in de laatste plaats economisch. Dus ik moet mijn kleine project uit eigen zak betalen. Ik heb mijn vaders obsessie geërfd: het completeren van de manuscriptverzameling van het Miércolespaleis met een volwaardige versie van de geschriften. En ik begreep al snel dat ik een alter ego nodig had. Te veel mensen wisten wie ik was. Ze zouden vragen gaan stellen als ik manuscriptveilingen bezocht en rondsnuffelde in de belangrijkste antiquariaten, archieven en bibliotheken van de wereld. Daarom heb ik de sjeik in het leven geroepen en liet hem een staf van medewerkers aannemen.'
'Waarom nu juist een sjeik?'
'Waarom niet? Ibrahim al-Jamil ibn Zakiyy ibn Abdulaziz al-Filastini. Een goed opgeleide, gecultiveerde, rijke en mensenschuwe sjeik met zijn basis in de Verenigde Arabische Emiraten. Een gulle sponsor, weldoener en ondersteuner. Als sjeik sponsorde ik afdelingen van universiteiten en onderzoeksinstituten. Maar alles wat ik deed, alles wat ik ondernam, had slechts één doel: informatie verkrijgen die me zou leiden naar de perkamenten die jij bij Thingvellir gevonden hebt. Ik nam onderzoekers en sterke mannen aan. Ik engageerde wetenschappers en antiquairs. Maar ik opereerde altijd via stromannen. Altijd. Niemand ontmoette de sjeik persoonlijk. Niemand wist wie hij was. Zelfs mijn lieve zus Beatriz wist niet dat de sjeik en ik één persoon waren. Hij verbleef nooit langer dan een week op hetzelfde adres. Niemand kreeg te weten waar hij woonde. De sjeik opereerde via zijn organisatie. Een netwerk van leugens en bedrog. Een illusie.'
'Waarom verraad je je geheim aan mij?'