'Na het afkicken en mijn examen heb ik jaren in Londen, Rome en Rio de Janeiro gewoond. Ik ben nooit getrouwd. Maar denk nu niet dat ik eenzaam was. Pas jaren na de dood van vader en moeder ben ik naar huis teruggekeerd. Inmiddels had Esteban zo perfect de rol van vader overgenomen dat ik me af en toe afvraag of ze niet dezelfde persoon zijn.'
'Waarom ben je teruggekomen?'
Ze kijkt naar de grond. 'Omdat ik hier thuishoor', zegt ze op een dwars toontje 'En dat kan niemand mij ontnemen. Niemand! Noch moeder, noch vader, noch Esteban. Zeker Esteban niet.' Dan wordt ze weer milder: 'Maar vooral omdat ik hier het beste kan werken. Vlak bij de bibliotheek en de historische geschriften. En bij de Conservator, natuurlijk.'
'Bij wie?'
'Een collega. Een vriend. Je moet hem ontmoeten.'
In een absurde aanval van jaloezie vraag ik me af of hij meer is dan een collega en een vriend.
'Je broer zei dat je aan een proefschrift werkt.'
'Ha, wat weet hij daar nou van! Maar inderdaad. Ik heb theologie en geschiedenis gestudeerd aan Berkeley. Nu heb ik een halve aanstelling als gasthoogleraar aan de Universidad Autónoma de Santo Domingo, maar ik werk meestal op mijn kamer hier in het paleis.'
We zitten te praten tot het twee uur is. Ik zie haar voortdurend voor me in mijn bed: naakt, met haar haren uitgespreid over het zijden laken, een warme adem, gloeiende ogen, kleine, spitse borsten en een piercing in haar navel. We praten over de verschillen tussen new age en religie, over de levensomstandigheden in Zuiden Noord-Amerika, over de emigratie uit Afrika en de formatie van de eerste mensenstammen. Ik stel me voor hoe ze haar benen rond mijn heupen klemt en hoe haar nagels over mijn rug krassen. Ze vertelt over haar vrienden, bandleden van Grateful Dead en Jefferson Airplane, en over haar door LSD en mescaline opgewekte hallucinaties. Ik zeg dubbelzinnig dat ik nauwelijks stimuli nodig heb om te hallucineren. Zij antwoordt, net zo dubbelzinnig, dat ze dat weet.
Als we elkaar goedenacht wensen, omhelst ze me en kust ze me snel op mijn wang, alsof ze wil zeggen dat als ik in 1967 in Frisco was geweest, het wel wat had kunnen worden tussen ons. Of misschien beeld ik me dat in. Ik kwam nog maar net kijken in 1967.
Als ik in bed lig, gloeit de afdruk van haar lichaam nog tegen het mijne.
3
De volgende dag breng ik door in de bibliotheek. Van Esteban of Beatriz is geen spoor te bekennen. In plaats daarvan bevind ik me in het gezelschap van boeken, brieven, manuscripten en lades met eeuwenoude kaarten van de Caribische eilanden en de kuststrook van het Amerikaanse vasteland.
De bibliotheek ligt op de begane grond met uitzicht op het park. Vanuit de rechthoekige hoofdhal vertrekken tien zijgangen. Sommige zijn van vloer tot plafond gevuld met boeken, in andere staan kasten en ladekasten waarin documenten, brieven, kaarten en andere geschriften geografisch, thematisch en chronologisch zijn opgeborgen. Achter in de bibliotheek bevindt zich een grote, zware dubbele deur met een messing klink. Ik pak de klink. De deur is op slot. Aan de muur zie ik een codeslot, een vingerafdruklezer en een irisscanner.
Bij toeval ontdek ik een sectie gewijd aan de plundertochten van zeerovers in het Caribisch gebied. Tussen de processen-verbaal en doodvonnissen kom ik xylografieën tegen van beruchte piraten, kapers en boekaniers die als koningen poseren. In een donkere map van karton zitten lange brieven aan Estebans voorvaderen van zeeroverlegendes als Henry Morgan, Francis Drake en Edward 'Blackbeard' Teach. Een houten la bevat documenten uit de tijd dat Amerika nog uit dertien koloniën bestond: brieven, overeenkomsten, en zelfs een vroege versie van Thomas Jeffersons Onafhankelijkheidsverklaring. Na de lunch, die ik in mijn eentje nuttig onder een parasol op het terras, ontdek ik een Scandinavische afdeling die een overvloed aan zeldzame eerste drukken en originele manuscripten bevat, plus een verbitterde briefwisseling tussen Hamsun en Ibsen.
4
Laat die avond komt Esteban de bibliotheek binnen. Hij doet alsof hij me toevallig tegenkomt, alsof hij van plan was iets spannends uit te zoeken om vannacht te lezen. Maar zo makkelijk ben ik niet om de tuin te leiden.
Ik vraag hem wat er achter de gesloten deur zit. Hij zegt dat daar de meest waardevolle en zeldzame boeken en documenten in een speciaal beveiligde vleugel worden bewaard.
Alsof een dief ook maar een kruimel uit het Miércolespaleis kan stelen.
'Bjørn, nog even over dat manuscript dat je in IJsland hebt gevonden.'
Alweer.
'Is het een kwestie van geld?' vraagt hij.
De vraag komt zo onverwacht dat ik niet weet wat ik moet antwoorden.
'In dat geval zul je merken dat ik middelen tot mijn beschikking heb die je meer dan bemiddeld zouden maken. En je zou de mogelijkheid krijgen om veel spannender opdrachten uit te voeren dan hetgeen je nu als universitair docent aan de Universiteit van Oslo krijgt.'