Van de slaven die me eten brachten, heb ik veel woorden geleerd. Andere woorden heb ik opgepikt door naar de gesprekken van de mannen te luisteren. Ik leer makkelijk andere talen. Toen ik acht jaar was, beheerste ik de talen van de zes landen die rond Egypte lagen. Toen ik twintig was, sprak ik twaalftalen. Sommige mensen worden geboren met een mooie zangstem. Ik ben geboren met een talent om talen te spreken.
We zeilden dagen en weken naar het westen en daarna naar het noorden. Het werd kouder. Al snel lieten ze me vrij over het schip lopen.
De woestelingen vielen dorpjes langs de kust aan. Ze vochten, brandden en moordden. Voor het voorlopige eind van de reis legden we aan bij een stad die diep het land in lag. Aan een rivier die slingerde als de Nijl. Hier trok niemand zijn wapens. Ze waren onder, vrienden. De stad heette Rouen. Hun gastheer was een leider die ze 'hertog noemden. Uit het paleis van de hertog stuurde ik een brief en een kopie van de Heilige geschriften naar de kalief. Later zeilden we verder over de zee naar een eiland in het westen. Daar bleven we een tijd.
Het was herfst toen we koers zetten naar het einde van de wereld en de huiveringwekkende kou van het dodenrijk. Van het rijk van de Zon en de vruchtbare oevers van de Nijl werd ik tegen mijn wil meegevoerd naar de kale, stenen rotskust van een sneeuwland. De weldadigheid van Amon-Ra verliet me, de warme ademhaling van Osiris lieten we achter ons en we onderwierpen ons aan de goden van de barbaren. O, goden van mijn voorvaderen, geef mij kracht! Toen ik kind was en nachtmerries mij de poorten van het dodenrijk lieten zien, was het altijd een landschap als dit - koud, onvruchtbaar en woest - dat ik me aan gene zijde van de mist en nevel van de dood voorstelde. Dagenlang zeilden we langs de kust van een land dat ze Nordrvegr noemden. De bergen strekten zich uit tot aan de hemel en verdwenen in de wolken. Verscheurde rotseilandjes en scherpe klippen vormden een rand.
Op een middag dreef het schip naar een eiland dat een eindje op zee lag. Ik hield me met beide handen vast aan de reling en keek naar de ronde berg op het eilandje. Ik rook een vage geur die ik heb leren kennen als aarde en moeras, bos en bergen, heide en mos. Ik snoof de onwennige geuren op: ze deden vaag denken aan mijn verdwenen vaderland wanneer de Nijl zich terugtrok na een overstroming.
Aan land legden we de schepen vast aan twee houten palen die gesteund werden door grote rotsblokken. Er was een kapelletje van hout onder aan de steile berg gebouwd. Terwijl de koning en zijn bisschoppen naar binnen gingen om voor hun god te bidden, klommen een Viking met de naam Bård en ik de berg op. Hoog tegen de bergwand aan, ontoegankelijk en goed verborgen, lag de opening van een enorme grot.
Dank, machtige Amon-Ra, dat u ons hiernaartoe hebt geleid.
Ik ben nooit vertrokken uit het klooster dat we bouwden op het eiland van het land waar de halve maan rechtop staat.
In een verslag naar Egypte beschreef ik de lange reis naar het noorden. Ik vertelde hoe ik de Heilige wilde verbergen. Mijn tekst, geschreven op dierenhuid, werd verzegeld en opgerold in een glazen fles gestopt die weer in een aardewerken beeld dat Anoebis, de heerser over de onderwereld en de god van de balseming, moest voorstellen, werd gedaan. Ik gaf twee loyale monnik-soldaten goud uit de grafkamer van de Heilige en stuurde hen met de Anoebis en de boodschap naar het dichtstbijzijnde handelscentrum, waar ze een schip moesten zoeken dat naar het zuiden, helemaal naar Egypte ging. Ik weet niet of het hun gelukt is. Misschien hebben ze hun doel niet bereikt. Ik heb nooit meer van hen gehoord.
Ze hadden een vers bij zich dat mijn landgenoten moesten tonen als ze de Heilige kwamen ophalen. Alleen de juiste Egyptenaren zullen de woorden uit het Dodenboek herkennen. De hoeders moesten de mannen die de Sleutel meenamen, de grafkamer van de Heilige tonen.
- De Sleutel -
De hofdienaren in de koninklijke hofhouding lopen met het gevolg van de Osiriskoning Toetanchamon naar het westen.
Ze roepen: O, koning! Kom in vrede! O, God! Beschermer van het land!
In dezelfde tijd gaf ik de mannen opdracht een grafkamer aan te leggen in de berggrot. De bergen zijn hier veel harder dan in Egypte, maar gelukkig was de grot al een natuurlijke kamer. Het werk duurde jaren. Net als in Egypte liet ik een binnenste kamer maken en midden in de grafkamer stond een stenen sokkel met daarop de sarcofaag van de Heilige. In een zijkamer zette ik alle schatten die Olav aan mij in bewaring had gegeven. Langs de muur liet ik een sokkel neerzetten voor mijn eigen kist: voor het geval ik mijn onderwereld in moet voordat er hulp komt. Samen met de vijf bekwaamste mannen versierde ik de muren met schilderingen en oude hiërogliefen, cartouches en runen. We bouwden een binnenmuur met een gebogen portaal dat dichtgemetseld en verzegeld zou worden op de dag dat het laatste lichaam in de heiligdommen van het pentagram zijn laatste rustplaats had gekregen. Vervolgens zouden de muur en het portaal verborgen worden achter tonnen steen, zodat de rotspartij het einde van de grot zou lijken.