Home>>read De Falende God free online

De Falende God(52)

By:Mike Jansen

Hoe dichter het drietal de tombe naderde, hoe sneller de zon richting de horizon zonk en ze waren nog niet halverwege toen er een totale duisternis over de stad viel. Zoals een dag eerder leek de lucht tot leven te komen en vanuit de stad zelf leek een veelstemmig en angstaanjagend gejuich op te stijgen alsof alle creaturen zich verheugden. Er was vers vlees in Ard Anurios. En de nacht was gevallen.

Grijs vloekte en begon te rennen, gevolgd door de huurlingen. Hij keek achterom en zag achter hen op de muur die de knekelvelden van de stad afsloot een drietal katachtige wezens. Hun huid glansde steenachtig in het maanlicht dat nu al over de knekelvelden spoelde en de gelige gloed uit hun ogen en bek verlichtte de klappende krokodillenkaken met de vele rijen vlijmscherpe tanden.

‘Sneller,’ spoorde Grijs de huurlingen aan. Met name Grim, de oudste van de drie, had moeite om het tempo bij te houden. De tombe van Torazan doemde voor hen op, een imposante grafheuvel met een lange, diepe kloof die vanaf de noordkant naar beneden liep en onder de grond verdween. ‘Naar binnen, Thoreld eerst, dan jij, Grim, ik neem de achterhoede.’ De drie mannen doken de kloof in die na enkele tientallen voeten overging in een tunnel die naar beneden leidde.

Grijs, die achteraan kwam, hoorde boven zich een diep gerommel en merkte dat de muren om hem heen oplichtten. Hij sprong naar voren, greep het zwaard van Grim uit de schede en stootte het met alle kracht schuin naar achteren waar het met een ziekelijk geluid door harde schalen en tanden brak en zich tot diep in de keel van een van de katwezens boorde. Met een snelle beweging reikte Grijs over de kop van het beest en de plotseling aanwezige naald in zijn rechterhand dook met volle kracht in het gloeiende linkeroog.

Grijs stapte naar achteren en liet zwaard en naald achter die vastzaten in het beest dat slap tussen de muren hing. Het leek nog te bewegen, maar Grijs zag dat het de twee anderen waren die hun soortgenoot aan het verscheuren waren. Mooi, dat leverde hem waardevolle tijd op. Hij spoedde zich naar voren waar Thoreld en Grim al uit alle macht bezig waren om een ronde monoliet weg te rollen voor de ingang van de tombe. De steen moest een stukje tegen een schuine helling op worden gerold en pas toen Grijs erbij kwam lukte het de steen een voet of twee opzij te krijgen. Thoreld gebruikte zijn laatste speer om de steen te stutten zodat de drie huurlingen naar binnen konden gaan. Grijs ging weer als laatste. Hij trok de speer los en naar binnen en zag nog net hoe een van de krokodilbekken zich door de nauwe tunnel naar voren worstelde, bek bebloed en met draden bloederig slijm. De steen rolde naar beneden en sloot de tombe hermetisch af.

Er was wat gerommel in het duister voor hem en even later werd er een vonk geslagen en kwam een olielampje tot leven. Het zwakke vlammetje verlichtte de bleke gezichten van de huurlingen.

‘Dat was op het nippertje,’ zei Thoreld zacht.

‘Alweer,’ voegde Grim toe. ‘Dit gebeurt ons toch echt te vaak.’

‘Vooruit maar,’ zei Grijs, ‘steek nog een lamp aan zodat we zien waar we heengaan.’

Een lage gang strekte zich voor hen uit en verdween verderop schuin naar beneden in de diepte.

‘Dat wordt kruipen,’ Thoreld grijnsde nerveus, ‘ik haat smalle gangetjes onder de grond. Geef mij de vrije bossen en velden maar.’

‘Ik ga wel voorop,’ stelde Grijs voor. ‘Sluipen en kruipen, dat is nu eenmaal ons motto, nietwaar? Hebben we touw?’ Thoreld knikte en haalde een bos dik touw van vele tientallen voeten uit zijn rugzak. ‘Voor de rugzakken,’ legde Grijs uit. ‘Of om iemand die klem zit los te trekken. Wachten jullie hier tot ik een sein geef.’ De mannen knikten instemmend. Hij knoopte het touw om zijn middel en nam vervolgens een van de olielampjes en duwde die voor zich uit terwijl hij op handen en knieën verder kroop. De gang was net hoog genoeg voor hem om zijn benen onder zich te trekken en vooruit te komen. Hij voelde het gewicht van tonnen steen en aarde boven zich, maar zijn training van het moordenaarsgilde nam de overhand en met rustig ademhalen en stug volhouden werkte hij zich door de gang heen. De gang verwijdde zich na ruim honderdvijftig voet en kwam uit in een kamer die net groot genoeg was voor de drie mannen om in te staan. Drie stevige monolieten die rondom waren gegraveerd met ingewikkelde geometrische patronen omlijstten een zware, granieten deur die geen klink of scharnieren leek te hebben. Grijs liet het licht van de lamp over het oppervlak spelen en zocht naar aanwijzingen. Toen hij die niet vond riep hij de gang in: ‘De volgende kan komen. Hier kun je staan!’ Hij zette het lampje in een kleine nis naast de deur.

Grijs hoorde geschuifel en zacht vloeken en tieren van verderop in de gang en hij zag een flauw lichtje heel veel verderop. ‘Au,’ klonk het en even later nogmaals en toen nog een keer. Het duurde even maar toen verscheen het hoofd van Thoreld uit de nauwe gang, op de voet gevolgd door Grim die zijn dolk voor zich uithield. Thoreld stond op met een gezicht dat op onweer stond. Grim grijnsde breed vanuit de gang. ‘Heb ik je toch maar door die nauwe punten heen gekregen.’