Home>>read De Falende God free online

De Falende God(48)

By:Mike Jansen


‘Dat klinkt niet heel uitnodigend,’ fluisterde Thoreld angstig.

Grim pakte zijn korte zwaard en zijn dolk, legde ze op zijn schoot en begon ze met een wetsteen te slijpen tot het scherp van de kling glansde in het licht van de olielampen. Het snerpen van de steen was nauwelijks hard genoeg om het geluid van buiten te overstemmen.

‘Wachten we hier op daglicht of zullen we nu vertrekken?’ vroeg Grijs.

‘Ik zeg dat we wachten op daglicht,’ zei Thoreld.

Beiden keken naar Grim die nijver doorging met het slijpen van zijn messen. Uiteindelijk antwoordde de eenogige huurling: ‘Naar buiten gaan op dit moment is een zekere dood als we Torazan mogen geloven. Hier blijven ook, maar hier kunnen we misschien tot de dageraad overleven en dan hopen dat de zon vroeg opkomt en helder schijnt.’

‘De stad is ontwaakt, dat is wel duidelijk,’ voegde Grijs toe. ‘We zijn hier redelijk veilig voor fysieke aanvallen als we om beurten de wacht houden. Torazan waarschuwde niet voor niets voor ondieren die door kieren en gaten kwamen.’

De huurlingen maakten het zich gemakkelijk en maanden de huurmoordenaar toch vooral te gaan slapen, hetgeen hij met tegenzin deed.





Enkele uren later schrok Grijs wakker van een por in zijn zij. Hij vloekte binnensmonds dat hij zich had laten gaan. Blijkbaar vertrouwde hij de huurlingen onbewust meer dan hij wilde toegeven. Hij opende zijn ogen op een kiertje en zag een gelige gloed over het gehavende gezicht van Thoreld spelen. De jager hield zijn rechterwijsvinger over zijn lippen ten teken dat Grijs stil moest zijn. Vlak achter hem zag Grijs Grim staan, wapens in de aanslag, de gele gloed die door nauwe spleten tussen deur en granieten muur viel weerkaatste van de vlijmscherpe kling van zijn kortzwaard.

Van buiten het Heilige der Heiligen klonk gesnuffel als van een hond die een spoor volgde. Het geluid volgde de gelige gloed die buiten de afgesloten kamer heen en weer leek te gaan. Er klonk een snerpend geschraap van klauwen aan de deur en de omringende steen, maar het brons van de deur en het graniet waren ertegen bestand. Een luide bonk weerklonk van de bronzen deur en het Heilige der Heiligen trilde, maar de deur bleef dicht dankzij het steenblok dat de drie ervoor geduwd hadden. Een diep, mergbevriezend huilen weerklonk en hield minutenlang aan.

Grijs zag de wijdgeopende ogen van Thoreld en Grim in de gloed die af en toe door de minimale kieren speelde. In totale stilte stond hij op en legde zijn handen geruststellend op de schouders van de mannen. Het hielp waarschijnlijk niet echt, maar hij had de indruk dat de spanning in de twee soldaten iets afnam.

Het duister keerde weer terug tot de kamer in de schemer gehuld was die door de gedempte olielamp werd veroorzaakt en buiten leek de aandacht voor de afgesloten ruimte af te nemen.

‘Wat was dat?’ fluisterde Thoreld benauwd.

‘Klonk als een Hunzeldrog.’ Grijs sprak op normale toon. ‘Ik ben er ooit een tegengekomen in het Wisenwold. Interessante beesten.’

‘En wat gebeurde er toen?’ vroeg Thoreld nog steeds op zachte toon.

‘Hij smaakte naar kip,’ antwoordde Grijs droog.

Even was het stil. Thoreld begon dom te grinniken, al snel gevolgd door Grim.

‘Wat?’ vroeg Grijs. ‘Jullie wilden toch weten wat er gebeurde?’

‘Jij hebt een Hunzeldrog gegeten? Een monster dat wij alleen uit voor-Banningse verhalen kennen en jij hebt er een gedood en opgegeten?’ Grim schudde zijn hoofd in het halfdonker.

‘Ach, hij was al oud. En taai ook nog. Vel over been eigenlijk. Maar het was hij of ik. Op het slagveld is hun huilen angstaanjagend voor de vijand en hun manier van voedsel opnemen is afschrikwekkend, hoewel uitermate ineffectief. In een man–tot-man-gevecht met een geoefend tegenstander zijn ze niet veel waard. Ze moeten het van verrassing hebben. Ik zag hem van verre komen en hun gehuil is niet enger dan dat van een razende halfmens.’ Grijs vertelde het alsof het de normaalste zaak van de wereld was.

Grim kuchte even. ‘Blijkbaar zwerven ze hier nog rond.’

‘Blijkbaar. Maar dat gesnuffel en die gelige gloed. Die zijn nieuw voor me, alsof deze op de een of andere manier anders was. Als de magie hier is gaan rotten dan is alles mogelijk,’ zei Grijs, ‘en ik vermoed dat deze niet alleen was. Dus misschien planten ze zich wel voort.’

Grim snoof. ‘Het idee alleen al. Geeft weer een heel nieuwe kijk op je meisje of vrouw omhelzen. Had ik al gezegd dat ik inmiddels een hartgrondige hekel heb gekregen aan alles dat met magie te maken heeft? Ik heb in de afgelopen dagen meer meegemaakt dan in mijn hele volwassen bestaan.’

Grijs lachte even en merkte dat de spanning verder uit de huurlingen verdwenen was.

De nacht bleef verder relatief stil, maar geen van de drie deed nog een oog dicht. Het ochtendgloren bracht een ommekeer in het gevoel dat in de stad hing, alsof de bewoners hun slaapplaatsen opzochten en de straten vrijgaven aan alles wat het daglicht aanhing.