Home>>read De Falende God free online

De Falende God(42)

By:Mike Jansen


‘Ik denk dat ik er een boos heb gemaakt,’ hijgde Grim.

Grijs keek snel achterom. Heel in de verte zag hij hun drie achtervolgers in een kluwen aan het begin van het verharde pad liggen. Hij riep: ‘Misschien redden we het nu tot de stadspoort, dan kunnen ze maar van één kant aanvallen. Snel nu!’

De drie mannen renden uit alle macht in de richting van de muren van de stad, naar de openstaande poort, waar ze met drie naast elkaar zouden kunnen staan. In het zicht van de poort klonk achter hen wederom het ijzingwekkende gehuil ten teken dat de jacht hervat was. Een waterige zon die nu hoog in het zuiden stond verlichtte de ingang van de stad en op die plek, met de rug in de zon, vormden Grijs, Grim en Thoreld een lijn met wapens getrokken.

Grim spande zijn boog, keek langs de opgelegde pijl en zocht nogmaals de kop van de voorste van hun achtervolgers, die tot minder dan duizend voet waren genaderd en met grote, snelle sprongen naderbij kwamen. Weer leek het alsof de kop zijn zichtveld vulde en hij zag duidelijk de diepe wond die zijn pijl geslagen had. Het viel hem op dat de randen alweer naar elkaar toe leken te groeien, maar het moest pijnlijk zijn en de man hinderen. Precies in het midden van die wond stuurde hij zijn volgende pijl, die hij met dodelijk precisie de kop binnen zag gaan en bijna een handbreedte diep zag doordringen. Tot zijn genoegen struikelde het beest en sloeg over de kop. Hij knipperde met zijn goede oog en het beeld werd weer normaal. Op nog geen driehonderd voet stond zijn slachtoffer op, leek even te vervagen en richtte zich toen op zijn achterpoten op terwijl vlees en botten bijna vloeibaar leken en verplaatsten zodat de man leek op een mens met de klauwen en kop van een Weirrig. Zijn twee compagnons, een Weirrig en een Morgkreng, volgden zijn voorbeeld en transformeerden tot een lange, magere man met extreem lange, vervaarlijk uitziende klauwen en een iets kortere, maar veel steviger vrouw die katachtig soepel liep met een panterachtige kaak waar glimmende slagtanden al van afstand zichtbaar waren. Een wilde bos rode krullen die een eigen leven leken te hebben, ontsproten aan haar hoofd als de manen van een Ortgral, de sluipende ijsleeuw van de ijzige dalen van het zuidelijk Melegonne-gebergte.

Toen ze volledig getransformeerd waren sprongen de drie vooruit waarbij de klauwen aan hun voeten vonken sloegen van de stenen van het verharde pad. Grim liet nogmaals een pijl vliegen die op vrij korte afstand de eerder geslagen wond probeerde te bereiken, maar die door de voorste tegenstander werd weggeslagen als een lastige boorvlieg zonder een stap te verliezen. Er brandde een fanatiek vuur in de ogen van de achtervolgers en op volle snelheid stormden ze op de huurlingen af, de grootste een aantal passen voor de anderen.

Thoreld had zijn speer voor zich in de grond gestoken om de aanstormende wezens te keren en Grim had zijn lang- en kortzwaard getrokken terwijl Grijs ontspannen in hun midden stond met zijn armen over zijn borst gevouwen. Zonder aarzelen dook de voorste van hun achtervolgers op volle snelheid in hun midden, met uitgestrekte klauwen recht op Grijs af. Die leek ineens van plek veranderd en stond binnen de armen van de halfmens, voorbij de klauwen en vlak voor zijn kop. Hij sloeg zijn armen met de handpalmen vooruit naar de kop van het wezen. Vanuit elke mouw schoot een zilveren naald naar voren die hij vervolgens met zo’n kracht in de nog open wond van het wezen sloeg dat het vrijwel tot stilstand kwam. Een onwerelds gehuil was het gevolg.

Thoreld zag zijn kans schoon en gebruikte de lengte van zijn speer om de poten van het beest weg te maaien waardoor het voorover viel en aan de voeten van Grijs tegen de grond sloeg. Grim, aan de andere kant van Grijs, zag een kans om zijn zwaard door de tegenstander die nu plat op de grond lag te jagen. Met twee handen en zijn volle gewicht mikte hij de punt van zijn langzwaard op het hoofd van het beest met de bedoeling erdoorheen te drijven zodat ze daarna met drie tegen twee verder konden gaan. Zijn goede oog trok hem tijdens die actie naar de kale plek tussen beharing en donkere tekeningen over de nek van het liggende wezen en als vanzelf stuurde hij zijn beweging bij en dreef zijn langzwaard met de punt vooruit en met zijn volle gewicht erop in de kale plek. Als vertraagd zag hij de punt tussen twee nekwervels glijden, de huid hard en taai, weerbarstig maar uiteindelijk niet in staat het volle gewicht op de smalle, hardstalen punt te weerstaan en hij voelde het zwaard wegzinken door lagen vlees, spieren, pezen, vliezen en bot tot het tegen de steen van de weg tot stilstand kwam. Hij richtte zijn ogen op en zag de twee anderen nu op enkele voeten afstand en hij wist dat hij ze niet of maar gedeeltelijk zou kunnen afweren.

Onder hem bokte en schokte het zojuist doorboorde lichaam maar Grim had alleen aandacht voor de klauw van de vrouw die met hoge snelheid op hem afkwam. Hij probeerde zich achteruit te werpen, maar de klauw bereikte hem eerder en raakte hem op zijn nek met een kracht die hem vele voeten achteruit wierp waarna hij hard tegen een muur tot stilstand kwam.