‘Is dat wat ik de hele tijd hoor? Ik dacht al dat ik een beetje gek aan het worden was door de insecten,’ zei Grim, ‘maar jij hoort het dus ook?’
‘Ik ook,’ merkte Thoreld op. ‘En ik zie ook dat we meer naar het zuiden zijn gegaan dan we van plan waren. Grijs, ik neem aan dat dat niet opzettelijk was?’
‘Nee, ik heb geprobeerd zuidwest aan te houden, ver van Ard Anurios, maar voor elke stap naar het westen moeten we er twee naar het zuiden zetten. Zoals ik al zei, het is alsof het moeras ons dieper naar het zuiden wil leiden.’ Grijs schudde zijn hoofd. ‘Ik zou het liefst ons pad teruglopen en dan een ander pad nemen, ware het niet dat ik niet weet hoe dicht onze achtervolgers genaderd zijn.’
‘Ze zijn in ieder geval stil geweest de afgelopen uren,’ zei Thoreld, die het gehuil van de achtervolgers ijzingwekkend vond.
‘Dat betekent waarschijnlijk dat ze met hun neus bij de grond zitten om het spoor te volgen,’ zei Grijs. ‘En dat het dus vers genoeg is omdat wij er recentelijk langs zijn gekomen. Laten we weer snel verder gaan.’ Met hernieuwde haast zette Grijs een stevig tempo in, maar na een paar honderd voet moest hij dat weer opgeven toen hij met één been tot de knie in drijfzand wegzakte. ‘Vervloekt moeras...’ schold hij.
Thoreld lachte en trok hem terug. Grijs’ been kwam met een zuigend geluid los. De bruine modder was dooraderd met onwelriekend, gelig slijm. Grijs wees hem op de verwrongen planten die hier groeiden tussen het hoge riet. ‘Het wordt alleen maar erger.’ Hij tuurde naar het zuiden. ‘Volgens mij zie ik in de verte de muren van Ard Anurios. We zijn nog verder afgedwaald dan ik dacht.’
‘Kunnen we er niet omheen lopen en dan verder naar het zuiden de vlakten van Mearea oversteken?’ vroeg Grim, die met het beenstuk van Grijs om zijn nek een stuk minder last had van het ongedierte.
Grijs schudde zijn hoofd. ‘Ik wil niet in de buurt van Ard Anurios komen als ik het kan vermijden. Te veel verhalen over reizigers die in het moeras verdwenen zijn. Te veel legendes die erop wijzen dat Ard Anurios meer is dan een gewone ruïne. Het probleem is dat ik niemand ooit heb gehoord over mensen die dichter in de buurt zijn geweest dan een paar mijl. Ze verdwijnen als ze hier in de buurt komen.’
‘Luguber,’ beaamde Thoreld, ‘maar dit moeras is verraderlijk genoeg en het is de afgelopen mijlen alleen maar moeizamer geworden. Ik vind het niet vreemd dat mensen hier verdwijnen. Drijfzand, giftige insecten, rare planten, kwalijke dampen, genoeg combinaties die dodelijk kunnen zijn voor mensen.’
‘Inderdaad, misschien zijn het gewoon praatjes,’ zei Grim. ‘Er zijn genoeg verklaringen en mensen dikken hun verhalen graag aan.’
Hun gesprek werd onderbroken door gehuil. De drie mannen keken elkaar aan en de gedachte was leesbaar op drie gezichten: dichterbij dan ze dachten. Grijs nam direct de leiding en volgde een pad dat pal zuid leidde, gevolgd door Thoreld. Grim nam de achterhoede. Hij had de boog van Thoreld overgenomen en hij spande alvast een pijl op. Af en toe keek hij achterom voor het geval hij hun achtervolgers in het vizier kon krijgen en ze zodoende afstand kon laten bewaren.
Terwijl ze langs modderige zandpaadjes liepen en af en toe van eilandje naar eilandje door donkere, met giftig uitziend slijm bedekte poelen sprongen, werd de ruïne van Ard Anurios steeds duidelijker zichtbaar. Vervallen steen begroeid met korstmossen en donkergrijze wingerd die als een deken over de toppen van de buitenmuur gedrapeerd leek. Voorbij de muren, tegen het langzaam oplopende land, lagen de gebouwen en wijken van Ard Anurios. Ooit een bloeiende stad in het tijdperk voor de Banning, was de stad daarna verlaten om onbekende redenen. Hoewel het een bijzonder oude ruïne was en veel van de gebouwen een vervallen indruk maakten, was het merendeel nog steeds herkenbaar als huizen, tempels, torens of fortificaties in een keur aan verschillende bouwstijlen. In tegenstelling tot veel vervallen steden was Ard Anurios niet vernietigd door strijd of natuurrampen of door het langzaam wegnemen van bouwmaterialen door omringende dorpen en steden.
De muren van Ard Anurios waren nog steeds indrukwekkend, zoals ze gebouwd waren op de natuurlijke heuvels die hier uit het landschap staken en die Ard Anurios een aantal voeten boven het moeras plaatsten. Meer naar het zuiden gingen de heuvels over in rotsachtige richels, de overgang van het diepgelegen moeras naar de hoger gelegen vlakten van Mearea. Tegen die natuurlijke terrassen was Ard Anurios gebouwd met straten die heen en weer slingerden om de enkele tientallen voeten hoogteverschil met de vlakte te overbruggen.
Voor de stad lag een stuk verharde weg, tussen twee diepzwarte meertjes vrij van wier en slijm, die over een afstand van minder dan een mijl naar de open poorten van de stad leidde. Grim, die af en toe achter zich keek, stapte op de verharde weg, nog geen twintig voet achter Thoreld en Grijs toen het gehuil wederom achter hem klonk, heel dichtbij dit keer. Hij draaide zich om en zag op een paar honderd voet afstand drie schimmige vormen, half mens, half... iets onbestemds. De afstand maakte het er niet duidelijker op. Het leek of de drie zich in sprongen verplaatsten en elke keer dat hij met zijn ogen knipperde leek het alsof de drie een stuk van het moeras hadden overgeslagen. Grim wist dat het een illusie moest zijn, waarschijnlijk een effect van de rare dampen die boven het moeras hingen. Hij concentreerde zich op de voorste figuur, de breedste van het drietal. Weer leek het alsof zijn doel snel dichterbij kwam, alsof hij de individuele haren op de Weirrigachtige snuit kon tellen, alsof zijn doelwit vertraagd leek te bewegen. Hij liet zijn adem gaan samen met de pijl. Gehuil van pijn en hij wist dat zijn pijl doel had getroffen. Snel rende hij achter Thoreld en Grijs aan. Ondanks zijn leeftijd haalde hij ze snel in.