‘Het is vlak en verraderlijk,’ zei Thoreld, ‘dus mocht er een gevecht gaan plaatsvinden, dan zijn onze kansen wat gelijker dan wanneer de ondergrond stevig is en ze hun volle kracht kunnen gebruiken. Je keus was goed.’
‘Eens,’ zei Grim. ‘En Thoreld en ik zijn verdienstige schutters, dus we kunnen het ze van afstand lastig maken. Ook zij worden vertraagd door die zuigende modderpoelen hier.’
‘Ik hoop het,’ zei Grijs. ‘Ik ken ze langer dan vandaag en ik weet hoeveel kracht en snelheid ze bezitten. Ik heb respect voor sommigen in deze wereld, zoals onze draken. Maar deze wezens vrees ik.’
Ze trokken weer verder en langzaam begon Grijs weer punten te herkennen, zodat ze bij het vallen van de avond toch al een vijftien mijl diep in het moeras waren doorgedrongen. Er was vrijwel geen droog materiaal om een kampvuur te maken en ze waren alle drie geheel met modder bedekt.
‘Ik doe de eerste wacht wel,’ zei Grim. ‘Ik ben liever wakker met al die verdraaide insecten in de buurt.’ Hij wikkelde zich in een deken en ging met zijn rug naar zijn metgezellen zitten en tuurde in de richting van de plek waar ze vandaan waren gekomen.
Thoreld lag in een deken gerold al te snurken toen Grijs nog bezig was met zijn voorbereidingen voor de nacht. Naalden netjes gerangschikt, spullen binnen handbereik, half verborgen onder een grofstekelstruik sliep hij de halfslaap die hij zich in vele jaren eigen had gemaakt.
Halverwege de nacht nam Thoreld de wacht over. Grijs voelde zich verkwikt, maar de huurlingen maanden hem te gaan slapen en zijn krachten te verzamelen. Grim rolde zich niet alleen in zijn deken maar ook in een stuk tentdoek om maar geen last te hebben van het ongedierte dat inderdaad een voorliefde voor de eenogige huurling scheen te hebben.
Het rustige ochtendlicht van de rijzende zon zag de drie mannen al druk bezig met ontbijt en het inpakken van hun spullen. Terwijl ze haastig stukken worst, kaas en brood naar binnen werkten klonk heel in de verte een hoog, indringend gehuil uit de richting vanwaar ze gekomen waren.
Grijs stopte met eten en keek uit over het moeras. ‘Ik geloof dat we gezelschap gaan krijgen. Eerder dan ik had gehoopt.’
Thoreld en Grim zeiden niets maar pakten hun wapens en spullen en niet veel later ploeterde het drietal weer verder door het verraderlijke laagland.
Zusters van de Dageraad
De ochtend na haar nachtelijke waarneming van het heengaan van Keandabas was het moeilijk ontwaken voor Markiezin Sharra Nuena At Kamrotha At Morreto At Kolveigh. Het duurde lang voor ze in slaap was gevallen en ze was niet uitgerust. Ze rekte zich langzaam uit en wilde zich nog een keer omdraaien, maar bedacht zich toen. Er was te veel te doen. Ze kleedde zich in hetzelfde gewaad als afgelopen nacht; het lag nog waar ze het had neergegooid over de leuning van een stoel. Ze waste haar gezicht met koud water en droogde het met de ruwe handdoek die al was klaargelegd. Zorgvuldig bracht ze wat poeder en kohl aan op haar gezicht om de weinige rimpels te verbergen en haar ogen te accentueren. Ze mocht dan oud zijn, zo voelde ze zich in ieder geval niet.
De deur werd op een kier geopend en de stem van haar dienaar Skerron vroeg: ‘Meesteres, kan ik binnenkomen? Uw ontbijt.’
‘Het is goed, Skerron,’ ze ging achter haar bureau zitten en maakte een stapel van de brieven die over het blad verspreid lagen.
Haar dienaar kwam binnen met een houten dienblad met daarop een dampende kom hesperblad, vers brood, harde kaas en koud vlees en een kom met stukken gekonfijte appel. Sharra viel als uitgehongerd aan op het eten terwijl Skerron op beleefde afstand naast het raam wachtte op opdrachten van zijn Meesteres.
‘Zeg de poetsen dat ze de entree en de spiegelkamer smetteloos schoon boenen. Je weet dat ik hoog bezoek verwacht,’ zei Sharra tussen twee happen.
Skerron bromde zijn instemming. De poetsen waren al een uur klaar met dat werk.
‘Is de Grote Spiegel goed gezekerd in het achterhuis?’ vroeg Sharra.
Skerron bromde wederom. Het eerste dat hij die ochtend had laten uitvoeren. De Grote Spiegel stond normaal achter een stevig houten schot in een afgesloten kamer zonder ramen of andere toegangen en achter een dikke, eiken deur waarvan alleen Skerron een sleutel bezat, zodat niemand er per ongeluk naar kon kijken of de delicate natuur van de spiegel kon verstoren. Die ochtend had hij vier sterke kerels de spiegel voorzichtig naar de achterkamer laten dragen en daar laten ophangen aan het speciaal daarvoor ingerichte takelmechanisme, zodat de Meesteres vanaf haar gemakkelijke sofa de gebeurtenissen die de Spiegel wenste weer te geven kon volgen. Noodzakelijk, want ervaring leerde dat de Spiegel bedreven was in het vasthouden van de aandacht terwijl de levensenergie van wie naar haar keek snel verminderde. Alleen een sterke wil kon de Spiegel sturen en de zuigende werking van het artefact blokkeren en daarvoor was een gemakkelijke houding beter geëigend.