‘Wat is daar dan?’ vroeg Thoreld.
Grijs fronste even en bedacht wat hij moest vertellen. ‘Legendes, geruchten, een slecht gevoel de keren dat ik in de buurt was.’
‘Wie waagt zich dan ook in de buurt van zo’n vervloekte plaats?’ vroeg Grim zich hardop af. Hij keek even naar Grijs die met vragende blik terugkeek. ‘Ik... ik bedoel...’ stamelde Grim.
Grijs glimlachte. ‘Het geeft niet. Mijn beroep speelt zich soms op onsmakelijke plekken af en daar hoort een moerastocht op zijn tijd ook bij. Vooral met soldaten of rovers dicht op je hielen.’
‘Een vent naar mijn hart,’ riep Thoreld, terwijl hij beide mannen flink op de schouders sloeg. ‘Genoeg sterke verhalen voor rond het kampvuur lijkt me zo.’ Hij pakte zijn wapens, sloeg zijn groene jagersmantel en zijn rugzak om en begon in westelijke richting te lopen. ‘Komen jullie?’ riep hij, ‘Ik voel me beter dan in jaren, dus ik hoop dat jullie me bij kunnen houden!’ Zijn bulderende lach nam snel in volume af toen hij voorbij de eerste heuvel verdween.
Grijs en Grim volgden zijn voorbeeld en pakten hun wapens en uitrusting. Zwijgend zetten ze er stevig de pas in om Thoreld in te halen.
Drie uur later toen de zon hoog aan de hemel stond, werd het land vlak. Tot aan de horizon lag een weidse vlakte voor hen, overdekt met wuivend riet, hier en daar een lage struik en bespikkeld met kleinere en grotere stilstaande poelen die weer bedekt waren met kroos en waterplanten. Een zachte westenwind blies over het land en bracht de geuren van het moeras naar hen toe. Verrotte planten, stilstaande poelen, modder, drijfzand, wurgwier en de kenmerkende geur van stinkgras.
Grijs zette zijn rugzak neer aan de rand van het moeras en nam de omgeving goed in zich op. ‘Er is veel veranderd sinds ik hier voor het laatst was. En dat was nog niet eens zo heel lang geleden.’
‘Lijkt me normaal voor een moeras,’ zei Grim. ‘Met alle planten die hier groeien en met voldoende bewatering blijft alles wel groeien en bloeien. Wat is die geur trouwens?’
‘Stinkgras,’ antwoordde Grijs. ‘Behalve dat het aan je kleren blijft hangen, trekt het ook ongedierte aan. Ook het soort dat we liever niet tegenkomen.’
‘Beestjes dus,’ Grim trok een vies gezicht. Hij had het niet op met kruipend ongedierte, ook al bracht het huurlingschap met zich mee dat je soms op plaatsen met raar ongedierte verbleef. Maar als hij het niet hoefde op te zoeken, dan liever niet.
‘Daar heb ik wel wat voor,’ sprak Thoreld. ‘Hebben we een uurtje?’ Toen Grijs knikte keek hij even rond, plukte wat bladeren van struiken en groef wat wortels op, die hij vervolgens in een ijzeren keteltje boven een klein vuurtje met wat vers water kookte tot er een walgelijke geur uit het brouwsel opsteeg.
‘Ugh,’ Grim trok wederom een vies gezicht. ‘Wou je daar nog uit eten?’
Thoreld grijnsde. ‘Ja hoor, en jij ook als je echt honger hebt. Smeer dit spul nou maar op je lijf, dan blijven de beestjes op het stinkgras zitten en kruipen ze niet onder je tuniek.’
Zodra het brouwsel voldoende was afgekoeld trokken Grim en Thoreld hun kleren uit en smeerden zich van top tot teen in met het kwalijk riekende goedje. Grijs smeerde alleen zijn handen, armen, hoofd en nek en een paar andere, onbedekte lichaamsdelen in.
‘Beetje preuts?’ vroeg Thoreld lachend.
‘Nee hoor, ongedierte houdt niet van drakenlucht,’ legde Grijs uit.
‘Hangt de lucht van onze goede waard nog om je heen?’ vroeg Grim.
Grijs schudde zijn hoofd en opende zijn zwarte tuniek een stukje zodat het goudgeschubde oppervlak van zijn borstkuras zichtbaar werd. ‘Gemaakt van drakenhuid; ik heb er ook beenstukken van,’ merkte hij volstrekt overbodig op. ‘Wie weet, misschien rook hij zelf wel de geur van een soortgenoot, was hij minder op zijn hoede. Wie zal het zeggen? Het ding heeft in ieder geval een paar dagen geleden mijn leven gered.’ Hij wees even op de drie krassen die over de voorzijde van de drakenhuid liepen.
‘Wat heeft dat gedaan?’ vroeg Thoreld nieuwsgierig. ‘Brons en ijzer kunnen dit soort schade niet aanrichten op een drakenhuid. Maar dat,’ hij wees even naar Grijs’ borst, ‘zijn duidelijk klauwsporen.’
Grijs bleef even stil en zei toen kalm en serieus: ‘Als je nog wilde weten wat me achtervolgt, dan heb je nu een antwoord.’
Thoreld verbleekte lichtjes, keek Grim aan die zijn schouders ophaalde.
Ze verzamelden hun spullen weer en trokken het moeras in. Grijs en Thoreld afwisselend voorop, Grim erachteraan, vooral bezig met het verjagen van de vele muskieten en ander ongedierte die hem toch nog interessant vonden.
‘Er is meer veranderd dan ik gedacht had,’ zei Grijs tegen zijn metgezellen toen ze even rustten op een stukje vaste grond, meer dan een uur later. Ze hadden een mijl of twee afgelegd, bij lange niet de afstand die Grijs had willen afleggen en hij maakte zich zorgen over de eventuele achtervolging, zeker dat zij minder gehinderd zouden worden door de ruige en verraderlijke ondergrond van het moeras.