Thoreld bromde instemmend. ‘De Noordkaap.’
Het was de plaats waar elke huurling uiteindelijk weer terechtkwam. Het oude bolwerk in het meest noordelijke puntje van Cranborn; thuis voor het huurlingengilde. Hoog op de kaap was een vrijwel onneembare vesting gebouwd met muren van graniet, toevoer van water en met diepe voorraadkelders die altijd gevuld werden gehouden voor slechte tijden. Het gilde stond zich voor op neutraliteit en erkende geen enkel gezag, niet van de koninkrijkjes op Cranborn noch daarbuiten. Het enige dat telde was de opdracht en die opdracht werd uitgevoerd door het gilde, ongeacht de kosten. Het gilde was daarbij niet goedkoop, maar inmenging door het gilde stond meestal garant voor succes. En oorlog werd er overal gevoerd, altijd, dus het gilde kon zich het beste materiaal veroorloven en de beste trainers aantrekken.
Op de uitgestrekte landerijen rond de vesting konden complete veldslagen worden nagebootst en vrijwel het hele jaar door zag het land eruit alsof het vers geploegd was. Her en der stonden kleinere en grotere vestingwerken in diverse stadia van ontwikkeling en verval, afhankelijk van hoeveel werk de belegeringsspecialisten van het gilde in een van hun vele testen hadden willen stoppen om te zien hoe snel, hoe hoog of hoe stevig ze verdedigingen konden bouwen. Of vernietigen.
Het gilde kende een aantal dienstvormen. De meest intensieve was die van dienstsoldaat, waarbij je als huurling in een regiment werd ingedeeld. Je bivakkeerde dan in de burcht of een van de aanpalende gebouwen en het gehele jaar door trainde en werkte je daar en kon je worden ingezet. Dan waren er de regulieren, de huurlingen die op oproep beschikbaar waren. Deze hadden zich veelal gevestigd in de landen rond de Noordkaap of in het plaatsje Noordwacht. Ze kregen net voldoende soldij om zichzelf in leven te houden in rustige tijden en de meesten van hen hadden banen in de handel of op het land, wetend dat ze op elk moment in actieve dienst – met bijbehorende betaling – konden worden geroepen.
En dan waren er de Wildlingen, de niet reguliere troepen, meestal individuele krijgers met veel ervaring die niet rond de Noordkaap wilden blijven hangen en die in opdracht van buitenlandse aristocratie of krijgsheren vochten, niet direct gelieerd aan het gilde, maar wel indachtig de training en de ervaring en het gevoel van ‘horen bij’ dat het gilde stimuleerde.
Als laatste kende het gilde nog de Skerringen of ongedisciplineerde troepen. Deze werden zelden ingezet behalve in tijden van nood, wanneer het gilde een oproep door Cranborn en daarbuiten liet gaan om alles en iedereen die een opleiding aan de Noordkaap had genoten te verzamelen. Het was in de laatste honderd jaar slechts één keer voorgekomen, zo’n dertig jaar geleden, en dat was meer een politieke demonstratie geweest om de toenmalige heersers van de naburige koninkrijken ervan te overtuigen dat, hoewel Noordkaap slechts een zelfstandige provincie was zonder erfopvolging of aristocratische familie, ze toch een strikte neutraliteit en autonomie wenste te handhaven.
De gezanten van de koninkrijken die destijds aanwezig waren om hun aanspraken op de uitgestrekte landerijen van Noordkaap te doen gelden, waren maandenlang aan het discussiëren geweest met de machthebbers van Noordkaap onder het mom van diplomatieke onschendbaarheid. Ze hadden langzaam het idee opgevat dat Noordkaap bestond uit oude mannen en hun bedienden en dat annexatie door een of meer van hen van Noordkaap en de landen eromheen heel wel binnen de mogelijkheden lag.
Binnen een maand na het uitgaan van de oproep werden op een vroege ochtend de gezanten hardhandig uit bed gehaald en meegenomen naar de tweehonderd voet hoge muren, vanwaar ze een onbelemmerd uitzicht hadden over de Straat van Sitka enerzijds, Revenstoke Baai ten westen en de klippen van Gralle’s Tanden ertussenin. Aan de landzijde wachtte hen een tiental regimenten van elk vijfduizend soldaten op, netjes opgesteld in carrévorm, volledig uitgerust en met een goederentrein van vele honderden karren, klaar om te vertrekken naar de eerstvolgende veldslag.
De gezanten van Hoog-Cranborn, Fallora, Marnara en Kamroth waren onder de indruk. Een regiment gildesoldaten was een formidabele krijgsmacht, tien regimenten was een legendarische hoeveelheid soldaten zoals zelden gezien na de Banning. Nadat het goed tot hen was doorgedrongen welk een organisatorisch genie er achter het in stilte verzamelen en opstellen van deze troepen zat, nog afgezien van het immense krijgspotentieel dat hier voor hen verzameld was, kregen ze de volgende schok te verwerken.
Overste Hardin stapte de muren op, gevolgd door de raad van wijze veteranen met wie de gezanten eerder gesproken hadden. Hardin was nooit in velden of wegen te zien geweest. Hij zag eruit als een verweerd stuk leer op twee benen en de soldaten die hem kenden beweerden dat hij nog veel taaier was. Hardin was een veteraan van vele veldslagen in het buitenland en zijn overwinningen waren legendarisch. Hoewel de man tegen de zeventig jaar oud moest zijn, was zijn pas krachtig en vastberaden en hing er nog steeds een maliënkolder rond zijn lichaam en een rapier aan zijn linkerzijde. Zijn blik leek waterig maar was nog steeds zo scherp als een Priemstekel.